Les 12 (19)

Les 12 (19)
1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Les 12 (19)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

- Wat zijn je goede voornemens voor 2024?

Oudejaarsavond:                                       

- Wie?
- Wat?
- Waar?






Slide 3 - Slide

Kies 1 dag die je gaat beschrijven:

- Waarom deze dag?
- Wie
- Wat
- Waar
 

Slide 4 - Slide

Tekening binnenkant huis.

Zet de woorden van blz. 113 (In en bij het huis) op de tekening.



Slide 5 - Slide

Antwoorden opdracht 1
1  Ze is bij de makelaar. Ze is op zoek naar een nieuwe woning.
2  Nee, ze heeft geen idee.
3  in een oude buurt.
4  Nee niet in het centrum maar er niet ver vanaf.
5  35 vierkante meter
6  3 kamers
7 Nee

                         Antwoorden opdracht 1 blz. 112 en 113
1 Ze is bij de makelaar. Ze is op zoek naar een nieuwe woning.
2 Nee, ze heeft geen idee.
3 In een oude buurt.
4 Nee niet in het centrum maar er niet ver vanaf.
5 35 vierkante meter. 
6 3 kamers. 
7 Nee. (een woonkamer en 2 slaapkamers)
8 Ze gebruiken geen bad.
9 Een woning met meubels.
10 Bovenwoning = boven, gemeubileerd, geen tuin, minder duur
Benedenwoning = beneden, zonder meubels, tuin, duurder
11 Weten ze nog niet

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video


8.6 Negatie/ negation opdracht 3 blz. 115

Onderstreep in de zinnen van B het zelfstandig naamwoord/ noun

Wanneer gebruik je geen/ niet?

Regels:




Slide 9 - Slide

Regels 'geen':

1 'geen' komt voor een zelfstandig naamwoord/ noun zonder artikel: (de, het, die, dit, dat, deze)
2 'geen' komt voor een zelfstandig naamwoord/ noun met 'een'.

Let op:
Normale zin                                                Negatie
Ik moet een rekening betalen               Ik hoef geen rekening te betalen
Jij moet een nieuw boek kopen            Jij hoeft geen nieuw boek te kopen

Examples: 

B: 1, 2, 5, 8, 9, 12, 14
A: 2, 3, 7, 8, 10, 13, 14


Slide 10 - Slide

Regels 'niet':

1 Vaak aan het einde van de zin
2 Voor een voorzetsel/ preposition
3 Bij 2 werkwoorden/ verbs in de zin, komt 'niet' voor het 2e werkwoord.
4 Voor een bijvoeglijk naamwoord/ adjective.

Let op:
Normale zin                                              Negatie
Mayssa moet het huiswerk maken.   Mayssa hoeft het huiswerk niet te maken.
Said moet de huur betalen.                 Said hoeft de huur niet te betalen.

Examples: 
B: 3, 4, 6, 10, 11, 13
A: 1, 4, 5, 6, 9, 11, 12, 

Slide 11 - Slide