10. signaalwoorden en tekstverbanden

DEZE LES
1.  Schrijfdossier
2. De vorige les
3. Quiz over signaalwoorden (7 vragen)
4. Theorie over signaalwoorden + Kahoot
5. Het tweede lesuur 
6. De volgende les

LESDOELEN: 
- de taalconventies van het cv zijn helder
- je weet waarvoor het schrijfdossier dient
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

DEZE LES
1.  Schrijfdossier
2. De vorige les
3. Quiz over signaalwoorden (7 vragen)
4. Theorie over signaalwoorden + Kahoot
5. Het tweede lesuur 
6. De volgende les

LESDOELEN: 
- de taalconventies van het cv zijn helder
- je weet waarvoor het schrijfdossier dient
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt.

Slide 1 - Slide

1. SCHRIJFDOSSIER
Opdracht 1: cv
Opdracht 2: sollicitatiebrief via e-mail
Opdracht 3: persbericht



 NB: Doel schrijfdossier: toegang tot het examen, mits jouw schrijfdossieropdrachten als voldoende zijn beoordeeld

Slide 2 - Slide

2. DE VORIGE LES
Over opdracht 3 van het schrijfdossier: het persbericht. 

De informatie daarover vind je in het schrijfdossier zelf. 



 



Slide 3 - Slide

4. THEORIE
Het tekstverband zorgt ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

Hoe doen ze dat?
Door signaalwoorden te gebruiken. 

Slide 4 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord

zie je dus met welk tekstverband je te maken hebt. 

Slide 5 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Je begrijpt iemand beter door de signaalwoorden. 

→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin!


              Op de volgende slide zie je veelvoorkomende verbanden
                                      Daarna een Kahoot over die tekstverbanden


Slide 6 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden met eigen signaalwoorden. Weet je nog? 

  • de tegenstelling [ maar, hoewel ]  
  • de opsomming [ bovendien, ten eerste, ten tweede, ook, eerst...toen] 
  • de toelichting [ zo, bijvoorbeeld, zoals, op deze manier] 
  • de tijd en de volgorde daarin [ gisteren, vervolgens, vroeger, nu, toen, daarna ]  
  • de reden [ omdat, daarom, want ] 

Dan komen nu de leuke:                      


Slide 7 - Slide

a) VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden die daarbij horen:

- als - als ... dan - indien - tenzij - mits 

- wanneer 

- in het geval dat - mocht ... dan 

- onder de volgende voorwaarden - op voorwaarde dat




Slide 8 - Slide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik mee.'


Om mee te mogen, moet ik eerst mijn kamer opruimen.



  • Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 9 - Slide

b) REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan wáárom iemand iets doet of vindt. 


Signaalwoorden die daarbij horen: 

- want

- omdat

- daarom 

- dus


Slide 10 - Slide

VOORBEELD redengevend verband

'Ik had een slecht cijfer voor de toets van Rekenen, want ik had er niet goed voor geleerd.'



  • De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor de toets.


Slide 11 - Slide

c) OORZAKELIJK VERBAND / oorzaak-gevolg
Let op! ook wel oorzaak-gevolg genoemd. 
Hier gaat het om een oorzaak waar je géén invloed op hebt.

Signaalwoorden die daarbij horen:
- doordat 
- dankzij 
- als gevolg van 
- dat komt door
- waardoor
- zodat


Slide 12 - Slide

VOORBEELD oorzakelijk verband

'Ik trek een korte broek aan, doordat het warm is.'



  • De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, want dat komt door het weer (en daar heb ik geen invloed op). 

Slide 13 - Slide

d) CONCLUDEREND VERBAND 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Dat kan pas nadat je allerlei informatie hebt gekregen. 


Signaalwoorden die bij een concluderend verband horen:
- dus 
- kortom 
- dat houdt in 



Slide 14 - Slide

VOORBEELD concluderend verband

'Kortom, het is belangrijk om te oefenen.'  


Je komt tot deze conclusie op basis van het slechte cijfer op Rekenen. 


 Je kijkt naar de feiten en telt deze op: 

  1. het feit dat je niet hebt geleerd voor de toets 
  2. het feit dat je al helemaal niet hebt geoefend voor de toets
  3. En misschien heb je niet opgelet in de les 
  4. of je was vaker niet dan wel in de les.

Slide 15 - Slide

e) DOEL-MIDDEL
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Dat kan pas nadat je allerlei informatie hebt gekregen. 


Signaalwoorden die bij een doel-middel verband horen:
- om te
- opdat
- door middel van
- daarmee
- met de bedoeling




Slide 16 - Slide

EVALUATIE
→Wat vond je lastig? 


Slide 17 - Slide

TAALBLOKKEN

Je kunt nu in de les leesleren en oefenen in de online methode Taalblokken
→ Bouwstenen 3F → 04 Samenhang → Schrijven: opdracht 1 t/m 4 (één pagina)

→ Bouwstenen 3F → 04 Samenhang → Lezen en Luisteren: opdracht 1 t/m 6 (vier pagina's of bolletjes)

  • Vergeet de Woordenschat niet. 

Heb je een vraag, of wil je iets uitgelegd? Steek je hand op, ik kom naar je toe. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

5. HET TWEEDE LESUUR
Differentiatietraject voor: Delilah, Eva, Lize. Duur: exact 60 minuten.

Voor de anderen: 
Werk aan je schrijfdossier: het persbericht. Mail het mij, herschrijf het eventueel herschrijven n.a.v. de opmerkingen en neem de definitieve versie op in jouw schrijfdossier. 



Slide 20 - Slide

6. VOLGENDE WEEK (week 12)
Eerste lesuur: theorie over voegwoorden / signaalwoorden. 

Tweede lesuur: over het persbericht 




Slide 21 - Slide

EINDE VAN DE LES


Tot volgende week!

Slide 22 - Slide