toets skills lessen leerjaar 1

skills lessen leerjaar 1
1 / 35
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

skills lessen leerjaar 1

Slide 1 - Slide

Behandeld in periode 1
  • handhygiëne
  • persoonlijke verzorging
  • bed opmaken met en zonder hulpmiddelen
  • uitscheiding hulpmiddelen
  • mondverzorging
  • voeding 

Slide 2 - Slide

Behandeld in periode 2
  • verplaatsingstechnieken
  • loophulpmiddelen
  • tilliften
  • steunkousen aan- en uittrekken
  • vitale functies

Slide 3 - Slide

Behandeld in periode 3

keuzedeel helpende plus
  • vitale functies 
  • medicatie toedienen
  • oog- neus- en oordruppels toedienen
  • microlax toedienen
  • wondzorg
  • slapen en waken

Slide 4 - Slide

Noem twee manieren om voor de privacy van de zorgvrager te zorgen tijdens het wassen en aan- en uitkleden.
A
1. Het lichaam van de zorgvrager bedekken tijdens het wassen 2. De ruimte afsluiten tijdens het wassen en kleden
B
1. tijdens het wassen en kleden de ramen en gordijnen open doen 2. Niet weglopen tijdens wassen en kleden
C
1. Niet weglopen tijdens wassen en kleden. 2. De wensen van de zorgvrager te respecteren.
D
1. Het lichaam van de zorgvrager niet bedekken tijdens het wassen 2. De wensen van de zorgvrager te respecteren

Slide 5 - Quiz

Als je iemand hebt gedoucht is het slim hem of
haar daarna direct in de doucheruimte aan te
kleden. Daar is het warm en vochtig.
Is dat zo?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Als je iemand helpt bij het aankleden begin
je bij de minst beperkte arm (of been)
en daarna de meest beperkte arm (of been).
Klopt dat?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Er zijn diverse soorten incontinentiemateriaal.
op de plaatjes zie je een inco met een heupband
waar het absorptiemateriaal aan hangt.
op de plaatjes zie je dat de band aan de voorkant
wordt gesloten. Is dat correct?
A
Ja, je moet dit type inco aan de voorkant sluiten
B
Nee, je moet dit type inco aan de achterkant sluiten
C
Sluiten aan de voor- en achterkant kan allebei

Slide 8 - Quiz

Meneer Brooks heeft minder kracht in zijn rechterbeen. Meneer loopt met een wandelstok.
De wandelstok moet aan:


A
Linkerkant van het lichaam
B
rechterkant van het lichaam

Slide 9 - Quiz


kijk naar de afbeeldingen.
wie tilt op de correcte
manier?
A
B
A
afbeelding A
B
afbeelding B

Slide 10 - Quiz


Wanneer gebruik je een
actieve tillift?
A
A. Wanneer je de cliënt naar een andere verdieping wilt verplaatsen
B
B. Wanneer de cliënt mee kan helpen bij het verplaatsen
C
C. Wanneer de cliënt niet kan begrijpen wat je zegt
D
D. Wanneer je de cliënt wilt activeren om meer te bewegen

Slide 11 - Quiz


Voor welke tillift hoeft een zorgvrager geen steunfunctie meer te hebben?
A
Actieve tillift
B
Passieve tillift

Slide 12 - Quiz


Het hulpmiddel dat gebruikt word in bed en verlichting geeft aan een zorgvrager met een wond aan het been is een:
A
Papegaai
B
Bedhek
C
Dekenboog
D
Voetenbankje

Slide 13 - Quiz


Wat is goed als je met een rolstoel rijdt?
De zorgverlener gaat met een rolstoel de stoep af:

A
Met de rolstoel vooruit
B
Met de rolstoel achterstevoren

Slide 14 - Quiz


Ongewild urineverlies bij inspanning heet:
A
Urge-incontinentie
B
Druppelincontinentie
C
Stressincontinentie
D
Obsessie incontinentie

Slide 15 - Quiz


Onder de borsten van een vrouw moet je goed afdrogen om …………………. te voorkomen
A
Decubitus
B
Smetten
C
Kruisbesmetting
D
Luizen

Slide 16 - Quiz

Je neemt de temperatuur rectaal op.
Wat betekent rectaal?
A
onder de oksel
B
in het oor
C
in de anus
D
onder de tong

Slide 17 - Quiz

Je neemt de temperatuur oraal op.
Wat betekent oraal?
A
onder de oksel
B
in het oor
C
in de anus
D
onder de tong

Slide 18 - Quiz

Op welke plaatsen in het lichaam kun je de hartslag opnemen?
A
aan de pols, de hals en de slaap
B
alleen aan de pols
C
met de hand achter je oor
D
onder de tong

Slide 19 - Quiz


Wanneer spreken we van koorts?
Bij een temperatuur van:

A
onder de 35,5 ˚C
B
37 ˚C of hoger
C
37,5 ˚C of hoger
D
38 ˚C of hoger

Slide 20 - Quiz

In de kleine bloedsomloop pompt het hart het
zuurstofrijke bloed naar alle delen van het lichaam. Is waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

waaruit bestaat de
normale verzorging
van het oog
A
wassen met water met zeep: van de binnen- naar de buitenkant.
B
wassen met water zonder zeep: van de binnen- naar de buitenkant.
C
wassen met water zonder zeep: van de buiten- naar de binnenkant.
D
wassen met water met zeep: van de buiten- naar de binnenkant.

Slide 22 - Quiz

wat betekent
Blepharitis?
A
ontstoken oog
B
ooglidrand ontsteking
C
"strontje" in het oog
D
droge en geïrriteerde ogen

Slide 23 - Quiz


welk Hoortoestel is dit?
A
Luidspreker-achter-het-oor hoortoestel
B
In-het-oor Hoortoestellen
C
achter-het-oor-hoortoestel
D
Luidspreker-in-het-oor hoortoestel

Slide 24 - Quiz

welk hoortoestel
is dit?
A
Achter-het-oor hoortoestel
B
In-het-oor Hoortoestel
C
Luidspreker-achter-het-oor hoortoestel
D
Luidspreker-in-het-oor hoortoestel

Slide 25 - Quiz


Wat betekent "skin tears"?
A
smetten
B
huidscheuren
C
schaafwond
D
kapotte huid

Slide 26 - Quiz


Wat betekent "intertrigo"?
A
smetten
B
huidscheuren
C
eilandjes voor de kust
D
decubitus

Slide 27 - Quiz


hoe ontstaat decubitus
A
te kleine schoenen
B
door langdurig in bed liggen
C
door langdurige druk op dezelfde plaats
D
bij mensen die in een rolstoel zitten

Slide 28 - Quiz


waar ontstaat decubitus vaak
A
op een plek met een uitstekend bot
B
stuit - heup - knie - voet
C
stuit - heup - elleboog - hielen
D
hals - stuit - arm - been

Slide 29 - Quiz

bij het toedienen van medicijnen is er een regel van 5 :
A
Juiste cliënt Juiste dosering Juiste medicijn Juiste tijd en hoe neem je het in
B
Juiste naam Juiste woonplaats Juiste pil Juiste situatie en tijdstip
C
Juiste gelegenheid Juiste hoeveelheid Juiste adres/geboorteplaats Juiste tijdstip en manier van innemen
D
Juiste cliënt/geboorte datum Juiste dosering/hoeveelheid Juiste medicijn Juiste tijdstip en manier van inname

Slide 30 - Quiz

bij het inbrengen van een zetpil ligt de volwassen cliënt op zijn ...........zij
A
rechter zij
B
linker zij

Slide 31 - Quiz


slaap tekort leidt tot....
A
Depressie overspannenheid vermoeidheid
B
moeheid prikkelbaarheid verminderde concentratie
C
vermoeidheid stoppelbaard concentratie problemen
D
onvermoeibaar prikkels reactie vermogen

Slide 32 - Quiz

wat is de slaapbehoefte van een volwassene?
A
15 uur
B
5 uur
C
10 uur
D
8 uur

Slide 33 - Quiz

je slaap waak centrum werkt volgens een bepaald ritme.
hoe noemen we dit?
A
biologische kok
B
vegetarische klok
C
koekoeksklok
D
biologische klok

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide