B&F, spelling, blok 6 week 1 les 5

Spelling: blok 6 week 1 les 5
Doel: leren schrijven van het kilowoord met -ieel en -iaal.
1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling: blok 6 week 1 les 5
Doel: leren schrijven van het kilowoord met -ieel en -iaal.

Slide 1 - Slide

Noem woorden die eindigen op ieel

Slide 2 - Mind map

Noem woorden die eindigen op iaal

Slide 3 - Mind map

We oefenen met het klankgroepenwoord
1. principieel

2. provinciaal


Slide 4 - Slide

Welke tijd?
de voetballer schiet
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 5 - Quiz

Welke tijd?
de voetballer heeft geschoten
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 6 - Quiz

Welke tijd?
de voetballer schoot
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 7 - Quiz

Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Slide 8 - Slide

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
verblijden
ik ............. de man................. ...............jij?

Slide 9 - Open question

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
bereiden
ik ............. de man................. ...............jij?

Slide 10 - Open question

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
vergoeden
ik ............. de man................. ...............jij?

Slide 11 - Open question

Vul het werkwoord in: verslinden
Tegenwoordige tijd: de kat........................
Verleden tijd: de kat.........................
Voltooide tijd: de kat..........................

Slide 12 - Open question

Instructie
Kilowoorden met -ieel of -iaal. 
Regel: kilowoord. Ik hoor de ie, maar schrijf de i. 

Woorden die eindigen op -ieel, zijn ook eel-woorden: Eel-woord ik schrijf ee.

1. de liniaal     2. officieel




Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 15 - Slide

Schrijf op:

Slide 16 - Open question

Schrijf op:

Slide 17 - Open question

Schrijf op:

Slide 18 - Open question

Schrijf op:

Slide 19 - Open question

Schrijf op:

Slide 20 - Open question

Schrijf op:

Slide 21 - Open question

Schrijf op:

Slide 22 - Open question

Achter welk woord moest een dubbele punt?
A
glazen
B
bak
C
goudvissen
D
karpers

Slide 23 - Quiz

Achter welk woord moest een komma?
A
glazen
B
bak
C
goudvissen
D
karpers

Slide 24 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
A
Hij
B
bekijkt
C
alle vissen
D
bak

Slide 25 - Quiz

Wat is het onderwerp?

A
Hij
B
bekijkt
C
alle vissen
D
glazen

Slide 26 - Quiz

Welk woordsoort is: in
A
voegwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord

Slide 27 - Quiz

Welk woordsoort is: en
A
voegwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord

Slide 28 - Quiz

Welk woordsoort is:
de
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 29 - Quiz

Welk woordsoort is: glazen
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandignaamwoord
D
lidwoord

Slide 30 - Quiz

Welk woordsoort is: bak
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandignaamwoord
D
lidwoord

Slide 31 - Quiz

Welk woordsoort is: karpers
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandignaamwoord
D
lidwoord

Slide 32 - Quiz

Hoe ging de les?
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Gemiddeld

Slide 33 - Quiz

Goed gewerkt!
Succes met de volgende les! 

Slide 34 - Slide