3H Stijl en beeldspraak

3H Stijl en beeldspraak
boek p. 94
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with text slides.

Items in this lesson

3H Stijl en beeldspraak
boek p. 94

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Ik kan/weet stijlfiguren ironie, eufemisme, understatement en sarcasme herkennen


Slide 2 - Slide

opdracht 1
  • 1 a je bent veel te laat
  • b dikke
  • c is rijk geworden
  • d inbrekers
  • e verging van de pijn
  • f daar kun je niks van

Slide 3 - Slide

  • 2 a om een humoristisch effect te bereiken
  • b om het woord ‘dikke’ te vermijden
  • c om het te benadrukken door het af te zwakken
  • d om het minder onaangenaam te laten klinken
  • e om het te benadrukken door het af te zwakken
  • f om het te benadrukken door het zwakker te laten klinken dan bedoeld is

Slide 4 - Slide

opdracht 2
  • 1 opsomming
  • climax
  • overdrijving
  • tegenstelling
  • eufemisme
  • understatement
  • ironie
  • sarcasme

Slide 5 - Slide

Tekst 1 p. 94-95

Slide 6 - Slide

opdracht 2
2. 
  • a ironie (omkering)
  • b eufemisme
  • c understatement
  • d eufemisme
  • e understatement
  • f understatement

Slide 7 - Slide

Bedenk  per twee zelf een voorbeeld voor elk van de acht stijlfiguren.
Kun je er écht geen bedenken, zoek dan op!


timer
7:00

Slide 8 - Slide

  • 4. matige, zachtaardige
  • 5. nuttige, bruikbare


Slide 9 - Slide

opdracht 3 p. 95
Werk in tweetallen.


Slide 10 - Slide

opdracht 3
  • a geestesziekenhuis, psychisch/psychiatrisch opvanghuis
  • b boomers, mensen op leeftijd

Slide 11 - Slide

par. 5 Beeldspraak (p. 100)
Leerdoel: 
Je kunt/weet beeldspraak herkennen en wat metonymie en synesthesie zijn.

Slide 12 - Slide

opdracht 1
  • a het woordenboek dat is geschreven door de heer Van Dale
  • b de chauffeur van die auto
  • het verkeerslicht waarvan de rode lamp brandt
  • c Nederlanders
  • d spraakvermogen
  • e de inhoud van het glaasje
  • f het individu of het team dat namens Zwitserland deelneem

Slide 13 - Slide

Metonymie
Je gebruikt metonymie als je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft. Dat woord roept datgene wat je bedoelt als het ware op.

Je benoemt dus niet letterlijk het object, maar vervangt het door een beeld dat er aan gerelateerd is.

Slide 14 - Slide

synesthesie
Bij de synesthesie worden er twee of meer  zintuigen met elkaar gecombineerd. 

bv. schreeuwende kleuren

Slide 15 - Slide

opdracht 2 vraag 1
Ze benoemen .... (beeld), maar ze bedoelen ... (object)
  • 1 a Van Dale: maker – werk (van de maker)
  • b Die auto: voorwerp/voertuig – persoon (bestuurder van het voertuig)
  • rood: kleur – voorwerp (met die kleur)
  • c De Nederlander: enkelvoud – meervoud (alle Nederlanders)
  • d tong: deel – geheel (alles wat je nodig hebt om te spreken)
  • e glaasje: voorwerp – inhoud (van het voorwerp)
  • f Zwitserland: geheel – deel (het team/elftal)


Slide 16 - Slide

opdracht 2
Ze benoemen ...(geheel), maar bedoelen... (object)
  1. De Kuip: geheel – deel (het publiek)
  2. Feyenoord: geheel – deel (het eerste elftal)
  3. PSV: geheel – deel (het eerste elftal)
  4. bezoekers: geheel – deel (de voetballers op het veld)
  5. corner: plaats – gebeurtenis/handeling (hoekschop)
  6. leer: stof/materiaal – voorwerp (voetbal)

Slide 17 - Slide

par. 6: Uitdrukkingen en collocaties
Maken: opdracht 1+2

Slide 18 - Slide

Tekst 1

Slide 19 - Slide

Personificatie: voorwerpen/planten/niet-levende elementen krijgen menselijke eigenschappen toebedeeld 
vergelijking:  met vergelijkingswoord zoals 'als'  
bv. Ze is als een leeuw. 
metafoor: vergelijking, maar zonder vergelijkingswoord
bv. De leeuw geeft Nederlands.  

Slide 20 - Slide

Maken:


opdracht 3

Slide 21 - Slide

  • 1 bitter = smaak
  • fris = gevoel
  • kil = gevoel
  • scherp = gevoel of smaak
  • warm = gevoel
  • geur = reuk
  • kleur = zicht
  • kou =gevoel
  • licht = zicht
  • stem  = gehoor

Slide 22 - Slide

2 bittere – kou
frisse – kleur
kil – licht
scherpe – geur
warme – stem/kleur

Slide 23 - Slide

par. 6: Uitdrukkingen en collocaties (p.102)
Maken: opdracht 1+3

Slide 24 - Slide

Personificatie: voorwerpen/planten/niet-levende elementen krijgen menselijke eigenschappen toebedeeld 
vergelijking:  met vergelijkingswoord zoals 'als'  
bv. Ze is als een leeuw. 
metafoor: vergelijking, maar zonder vergelijkingswoord
bv. De leeuw geeft Nederlands.  

Slide 25 - Slide

1
actie – voeren
contact – leggen
interesse – tonen
nieuws – volgen
stage – lopen
vrede – sluiten

a aan de tand voelen
b het onderspit delven
c het hazenpad kiezen
d in de wacht slepen
e op de hoogte brengen
f op het spoor komen

Slide 26 - Slide

a aan de tand voelen
b het onderspit delven
c het hazenpad kiezen
d in de wacht slepen
e op de hoogte brengen
f op het spoor komen

Slide 27 - Slide

a aan de tand voelen – ondervragen
b het onderspit delven – verliezen
c het hazenpad kiezen – vluchten
d in de wacht slepen – zich toe-eigenen/inpikken
e op de hoogte brengen – inlichten
f op het spoor komen – ontdekken

Slide 28 - Slide