5.3 lezen

Welkom!
Wat ligt er op je tafel?








           
           Kom binnen en  
           ga zitten op                     jouw plek.



1
WELKOM!
2
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Wat ligt er op je tafel?








           
           Kom binnen en  
           ga zitten op                     jouw plek.



1
WELKOM!
2

Slide 1 - Slide


  • Je kent het verschil tussen een feit en een mening;
  • Je weet wat verwijswoorden zijn.




LESDOELEN H5.3

Slide 2 - Slide

  • Je weet wat het verschil tussen een feit en een mening is
  • Je maakt opdracht 1 t/m 5
  • Je beantwoord de vragen in de gedeelde LessonUp
Vandaag
 Huiswerk:
Programma:

Slide 3 - Slide

Schrijf minimaal 5 zinnen op over Snoepen. Gebruik de volgende stelling:
"Snoepen moet verboden worden."
  • Let op hoofdletters en punten
  • Herhaal even de stelling in de verslag
  • Geef argumenten
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Aantekeningen 5.3 feiten en meningen
Een feit:
  • het is echt zo, je kan het controleren. Bijv. Alcohol is slecht voor je gezondheid.
Een mening:
  • dat vindt iemand ergens van of hij denkt dat het zo is.
  • iedereen kan een andere mening hebben. Bijv. Ik heb een hekel aan Nederlands. Pieter vindt Nederlands erg leuk.

Slide 5 - Slide

Lees eerst de tekst op blz 79 De Ijslandbende.
Schrijf de twee feiten op.

Slide 6 - Open question

Schrijf de twee zinnen op die een mening vormen.

Slide 7 - Open question

We bekijken tekst 2 op blz. 80.

Beantwoord de volgende vragen:
  • wat is het onderwerp van de tekst?
  • Wat is het tekstdoel? 
  • Staan er in de inleiding feiten en meningen?
  • Wat vindt Cheryl Kensington?

Slide 8 - Slide

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
Aan de slag!
Maken in H5.3 opdracht 1 t/m 5
Wat?
Met wie?
Hulp?

Eerder klaar?
En daarna?

Alleen
timer
1:00
Ik loop een rondje
Aant. Numo of lezen
Kort antwoorden bespreken

Slide 9 - Slide

Aantekeningen 5.3 Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar een of meer woorden in de tekst. Ze zorgen voor afwisseling in de tekst. Voorbeelden zijn: hem, haar, zij, hij, dat, die, daar.
Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst door een vraag te stellen die begint met:
wie.....?
wat....?
waar...?

Slide 10 - Slide

Samen maken we opdracht 8
Zelfstandig opdracht 9. Probeer de antwoorden te markeren in de tekst.
Als je digitaal werkt opdracht 9 nog niet nakijken, deze opdracht wordt klassikaal nabesproken.
Daarna opdracht 10 en 11.
Samen maken we opdracht 12

Slide 11 - Slide

KLAAR:
  • lezen
  • verslag snoepen
  • Numo
  • test jezelf en versterk jezelf

Slide 12 - Slide

5. Wij fietsden naar school. 
4. Gaan is een zwak werkwoord.
3. Ik vliegde naar Spanje
2. Hij wasten zich
1. Een werkwoord in de verleden tijd verandert altijd van klank
7. Zwakke werkwoorden:
botsen, fietsen en zwemmen
9. 1B2 klopden op de deur.
8. Een zwak werkwoord veranderd van klank.
Pak een stift en geef aan wat er fout is
6. Een menin

Slide 13 - Slide