4V Inleiding in de biologie

Inleiding in de biologie
Thema 1
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Inleiding in de biologie
Thema 1

Slide 1 - Slide

DNA is een voorbeeld van een ...
A
molecuul
B
cel
C
orgaan
D
organisme

Slide 2 - Quiz

Zet in de juiste volgorde van klein (1) naar groot (5)
DNA
2
3
4
5
1
celkern
chromosoom
niercel
nier

Slide 3 - Drag question

Van groot naar klein organisatieniveau:
A
orgaanstelsel-weefsel-orgaan- molecuul -cel
B
orgaanstelsel-orgaan-weefsel-cel-molecuul
C
orgaan-orgaanstelsel-weefsel-cel- molecuul
D
molecuul -cel-weefsel-orgaan-orgaanstelsel

Slide 4 - Quiz

Wat stelt het
plaatje voor?
A
Levensloop
B
Levenscyclus

Slide 5 - Quiz

Bij beenweefsel bevat de tussencelstof meer kalkzouten dan bij kraakbeenweefsel
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Een eigenschap die op een hoger organisatieniveau wel aanwezig is, maar op een lager organisatieniveau niet, noemen we ...

Slide 7 - Open question

Een groep cellen met eenzelfde vorm en functie noemen we een ...
A
orgaan
B
weefsel
C
orgaanstelsel
D
organel

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Welke onderdelen tref je zowel aan in een plantaardige cel als een dierlijke cel? Sleep deze onderdelen naar het rode vak.
Deze onderdelen zitten zowel in een plantaardige cel als een dierlijke cel
celwand
celmembraan
cytoplasma
zetmeelkorrels
celkern
vacuole

Slide 10 - Drag question

Ayoub kijkt door de microscoop met een oculair van 10x en objectief van 40x. Wat is de vergroting?
A
100x
B
50x
C
40x
D
400x

Slide 11 - Quiz

Welke onderdelen komen niet in een dierlijke cel voor?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Vacuole
B
Celwand
C
Celmembraan
D
Ribosomen

Slide 12 - Quiz

Welk organel is NIET betrokken bij eiwitsynthese
A
ribosomen
B
golgisysteem
C
endoplasmatisch reticulum
D
mitochondrium

Slide 13 - Quiz

Van welk organel heeft een spiercel er veel?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Welk proces wordt
hier weergegeven?
A
Osmose
B
Diffusie

Slide 16 - Quiz

osmose is een vorm van
A
actief transport
B
passief transport

Slide 17 - Quiz

Hoe noemen we de druk op de celwand van een cel in oplossing met een lagere osmotische waarde?

Slide 18 - Open question

passief
transport
actief
transport
kost energie
zonder energie
diffusie
osmose
met het concentratie-verval mee
Na/K pomp

Slide 19 - Drag question

Niet waar
Waar
Bij transport door blaasjes kunnen stoffen zowel van binnen de cel naar buiten worden gebracht als andersom.
Bij actief transport worden stoffen van een hoge naar een lage concentratie verplaatst.
Bij passief transport is geen energie nodig en bij actief transport wel.
Transporteiwitten kunnen alleen voor actief transport gebruikt worden.
Passief transport vindt plaats door diffusie, osmose en transporteiwitten.
Osmose vindt plaats als sommige moleculen de semipermeabele wand wel kunnen passeren en andere niet, waardoor er een verschil in waterniveau ontstaat.
Diffusie vindt alleen plaats door een semipermeabele wand.

Slide 20 - Drag question

Hypertoon
Hypotoon
Isotoon
Osm. waarde in de cel > in de omgeving
Osm. waarde in de cel < in de omgeving
Osm. waarde in de cel = in de omgeving
Turgor
Plasmolyse

Slide 21 - Drag question

Wat gebeurt er met een dierlijke cel in een hypotone oplossing?
A
de cel barst
B
de cel blijft gelijk
C
de cel krimpt
D
de cel gaat dansen

Slide 22 - Quiz

Isotoon
Hypertoon
Hypotoon

Slide 23 - Drag question


A
Exocytose
B
Pericytose
C
Fagocytose
D
Endocytose

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Wat is de juiste volgorde bij het doen van een wetenschappelijk onderzoek?
A
Onderzoeksvraag, benodigdheden, werkplan, resultaten, hypothese en conclusie
B
Onderzoeksvraag, hypothese, conclusie, benodigdheden, werkplan en resultaten
C
Onderzoeksvraag, hypothese, werkplan, benodigdheden, resultaten en conslusie
D
Onderzoeksvraag, hypothese, benodigdheden, werkplan, resultaten en conslusie

Slide 30 - Quiz


A
Conclusie
B
Hypothese
C
Onderzoeksvraag
D
Verklaring

Slide 31 - Quiz