HV2 Talent §1.3 t/m §4.3 Lezen (hh)

§1.3 Welke 4 tekstdoelen ken je?
1 / 20
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

§1.3 Welke 4 tekstdoelen ken je?

Slide 1 - Open question

§2.3 Noem 3 voorbeelden van een informatieve tekst

Slide 2 - Open question

In een samenvattend interviewverslag laat de interviewer de vragen weg, vat antwoorden gedeeltelijk in eigen woorden samen en wisselt ze af met letterlijke uitspraken van de geïnterviewde persoon
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Noem 3 functies van de inleiding.

Slide 4 - Open question

Noem 2 functies van het slot.

Slide 5 - Open question

§3.3 Wat is het tekstdoel van een betogende tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 6 - Quiz

Wat gebruikt de schrijver om de lezer ervan te overtuigen dat zijn mening juist is?

Slide 7 - Open question

Een betoog heeft een tweedeling: inleiding - kern
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Feit of mening?
Het aantal vuurwerkslachtoffers tijdens de jaarwisseling is verdubbeld ten opzichte van de vorige jaarwisseling.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quiz

Feit of mening:
'Andermans eigendommen slopen is een kwalijke zaak'
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Feit of mening:
Kleine(re) klassen is goed, want dat verbetert het onderwijs.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quiz

§4.3 Een advertentie en een uitnodiging zijn voorbeelden van welke tekstsoort?

Slide 12 - Open question

Op welke manier probeert de schrijver vaak de aandacht te trekken in een reclametekst?

Slide 13 - Open question

Welk tekstverband?
Mourad leent zijn fiets uit aan Masja, want zij heeft een lekke band.
A
uitleggend
B
redengevend
C
concluderend
D
oorzaak-gevolg

Slide 14 - Quiz

Welk tekstverband?
Erik heeft zijn sportkleren al aan, dus hij is helemaal klaar voor een rondje hardlopen.

A
uitleggend
B
redengevend
C
concluderend
D
oorzaak-gevolg

Slide 15 - Quiz

Welk tekstverband?
Mijn broer is net zo koppig als mijn vader.


A
tegenstellend
B
vergelijkend
C
voorwaardelijk
D
oorzaak-gevolg

Slide 16 - Quiz

Welk tekstverband?
Tijdens de terugweg ging het ineens regenen, waardoor ik doorweekt thuiskwam. 



A
tegenstellend
B
middel-doel
C
voorwaardelijk
D
oorzaak-gevolg

Slide 17 - Quiz

Welk tekstverband?
Mijn broer zet alle ingrediënten klaar waarmee hij een taart wil gaan bakken.




A
opsommend
B
middel-doel
C
voorwaardelijk
D
oorzaak-gevolg

Slide 18 - Quiz

Welk tekstverband?
Ik ga wel met je mee, behalve als het gaat regenen.




A
tegenstellend
B
redengevend
C
oorzaak-gevolg
D
voorwaardelijk

Slide 19 - Quiz

Welke bewering over de 'hoofdgedachte' is niet waar?
A
Hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
B
Hoofdgedachte staat vaak in de inleiding en/of slot van een tekst
C
Hoofdgedachte omschrijf je in één of twee goedlopende zinnen.
D
De hoofdgedachte is vaak hetzelfde als de titel van een tekst.

Slide 20 - Quiz