La familia / Tener / extra lidwoorden

La familia
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

La familia

Slide 1 - Slide

Thema 2 

Slide 2 - Slide

practicar- oefen 
woordenschat thema 2 La familia Quizlet

je kan ook in je boekje Thema 2 woordenschat oefenen en aan de opdrachten werken blz. 31 tot en met 33


Slide 3 - Slide

let op:

el padre + la madre =               los padres
la hermana + el hermano =  los hermanos
el abuelo + la abuela =            los abuelos
el tío + la tía =                              .......?

Slide 4 - Slide

Wat voor woorden ken je over de familie in het Spaans.
Schrijf ze hieronder

Slide 5 - Open question

¿Cómo se dice "ouders" en español?
(vertaal ouders)
A
padres
B
padre
C
madre
D
hermanos

Slide 6 - Quiz

¿Cómo se dice "oma" en español?
(vertaal oma)
A
novia
B
tía
C
abuela
D
madre

Slide 7 - Quiz

¿Cómo se dice "broers/zussen" en español?
(vertaal broer/zussen)
A
abuelos
B
amigos
C
hermana
D
hermanos

Slide 8 - Quiz

¿Cómo se dice "opa" en español?
(vertaal opa)
A
madre
B
abuela
C
abuelo
D
padre

Slide 9 - Quiz

La familia de Javier
tío
madre
abuelo
hermana
prima
padre
abuela
tía
primo

Slide 10 - Drag question

El padre de mi padre es mi...
A
hermano
B
abuelo

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Ik heb twee zussen.
Jij hebt drie neven.
Zij heeft vijf ooms en tantes.
Wij hebben een moeder.
Jullie hebben twee ouders.
Zij hebben twee opa's en oma's
tengo
tienes
tenemos
tiene
tenéis
tienen

Slide 13 - Drag question

Maak
Ejercicios página 32/ 33/ 

Slide 14 - Slide

Extra
schrijf 5 zinnetjes over je familie
bijvoorbeeld
Mi familia es grande. Mi madre se llama María, mi padre se llama Javier. Vivimos en Hoofddorp. Mi madre tiene 54 años y mi padre 56 años. Tengo tres hermanos.
je kan ook vertellen hoe oud je broer is, wat je leuk vindt (me gusta) en wat je lievelingskleur is (mi color favorito es...)

Slide 15 - Slide

Objetivos (Leerdoelen)


  1. Je kunt de lidwoorden in het Spaans gebruiken. 
  2. Je kent de zelfstandige naamwoorden in het Spaans en gebruiken ze goed. 


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Lidwoorden in het Spaans
de jongen -> el chico
een jongen -> un chico

het meisje -> la chica
een meisje -> una chica

Slide 18 - Slide

Los artículos /Lidwoorden
  • De, het, een zijn Nederlandse lidwoorden 

  • In het Spaans zijn er mannelijke en vrouwelijke lidwoorden 

  • In het Spaans zijn er lidwoorden voor enkelvoud en voor meervoud

  • Een bepaald lidwoord is: de / het 

  • Een onbepaald lidwoord is: een / een paar 

  • De Spaanse bepaalde lidwoorden (de/het) zijn: el, la, los, las.

  • De Spaanse onbepaalde lidwoorden (een/eenpaar) zijn: un, una, unos, unas

Slide 19 - Slide

Schrijf 6 zinnen op met de verschillende lidwoorden in het Spaans, bijv. Tengo un libro rojo/ La mesa roja/ la chica

Slide 20 - Open question