W7

¿Qué vamos a hacer hoy?
Semana 7 clase 1
  • Quizlet - 15 min
  • Repaso - 10 min
  • La familia- 20 min
  •  Canción - 15 min
  • ¡A trabajar!
  • (Blooket)


Doel: Aan het eind van deze les:
  • ken je het woordenschat van H3
  • ken je de woordenschat van 'la familia'
  • heb je kunnen oefenen met een Spaanse liedje
1 / 49
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

¿Qué vamos a hacer hoy?
Semana 7 clase 1
  • Quizlet - 15 min
  • Repaso - 10 min
  • La familia- 20 min
  •  Canción - 15 min
  • ¡A trabajar!
  • (Blooket)


Doel: Aan het eind van deze les:
  • ken je het woordenschat van H3
  • ken je de woordenschat van 'la familia'
  • heb je kunnen oefenen met een Spaanse liedje

Slide 1 - Slide

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Hoy es _______, ____________ de__________

Slide 2 - Slide

P3/P4
Week 12: luistervaardigheid
Week 13 t/m16: PO +Mondeling
Week 25/26: Methode toets + Schrijfvaardigheid                             = twee keer per week les

Slide 3 - Slide

QUIZLET 
Oefen de voca via quizlet
H3: Link
Geen verbinding
Alle wifi vergeten en dan opnieuw verbinden 

Geen Laptop/baterij
Je schrijft de woordjes over in je schrift
wb pág 85+ 86



timer
5:00

Slide 4 - Slide

Capítulo 3

Mi casa es tu casa

Slide 5 - Slide

Jullie kunnen al CAP 1+2
De vervoeging van de regelmatige werkwoorden
De vervoegingen van de onregelmatige werkwoorden SER en ESTAR
De getallen t/m 20
Jezelf voorstellen

Slide 6 - Slide

Repaso (=herhaling)

Slide 7 - Slide

timer
2:00
Spaanse persoonlijke
voornaamwoorden

Slide 8 - Mind map

Welke werkwoorden zijn regelmatig of onregelmatig? Sleep de werkwoorden naar de juiste kolom.
Regelmatig
Onregelmatig
trabajar
escribir
ser
estar
comer
vender
leer

Slide 9 - Drag question

- AR werkwoorden
yo bail
tú bail
él/ella/usted bail
Nosotros/nosotras bail
vosotros/as bail
ellos/ellas/ustedes bail
-O
-AS
-A
-AMOS
-ÁIS
-AN

Slide 10 - Drag question

Sleep de -ER werkwoorden naar de juiste plek.
3.  Yo................un libro en el salón.
1. Tú.............paella.
2. Pedro.............en la cocina.
5. Nosotros..................un café y un refresco.
4. Carlos y tú............holandés.
6. Juan y María .......................francés.
leo
comes
come
aprendéis
bebemos
aprenden

Slide 11 - Drag question

Weet je de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
timer
2:00
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen
Tekst

Slide 12 - Drag question



  • vertellen over je familie
  • Je eigen huis beschrijven

Woordenschat:
  • familieleden
  • huis
  • getallen en kleuren




  • vormen van het bijvoeglijk naamwoord

  • vervoeging van het ww TENER 
Leerdoelen Cap 3
Grammatica:

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

La Mancha

Slide 15 - Slide

Don Quijote

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

In een dorpje in La Mancha, waarvan ik de naam liever niet wil herinneren, leefde niet zo lang geleden een edelman, van het soort dat een lans in elkaar zet, een oud schild, een magere knol en een snelle windhond bezit."

Slide 18 - Slide

6

Slide 19 - Video

7

Slide 20 - Video

Introducción
Lesdoel: straks weet je iets meer over Don Quijote en la Mancha. 

Lees: TB pág 26

Maak: Wb pág 62+ 63
Opdracht 1 + 2

Klaar? Voca Cap 3

Slide 21 - Slide

La familia

Slide 22 - Slide

De vader
De neef
De ooms & tantes
De dochter
el abuelo
los tíos
el padre
el primo
la hija

Slide 23 - Drag question

¿Cómo se dice "ouders" en español?
(vertaal ouders)
A
padres
B
padre
C
madre
D
hermanos

Slide 24 - Quiz

¿Cómo se dice "oma" en español?
(vertaal oma)
A
novia
B
tía
C
abuela
D
madre

Slide 25 - Quiz

¿Cómo se dice "broers/zussen" en español?
(vertaal broer/zussen)
A
abuelos
B
amigos
C
hermana
D
hermanos

Slide 26 - Quiz

¿Cómo se dice "nicht" en español?
(vertaal nicht)
A
prima
B
hermana
C
sobrina
D
tía

Slide 27 - Quiz

¿Cómo se dice "opa" en español?
(vertaal opa)
A
madre
B
abuela
C
abuelo
D
padre

Slide 28 - Quiz

La familia de Javier
tío
madre
abuelo
hermana
prima
padre
abuela
tía
primo

Slide 29 - Drag question

El padre de mi padre es mi...
A
hermano
B
abuelo

Slide 30 - Quiz

La hermana de mi madre es mi...
A
abuela
B
tía

Slide 31 - Quiz

El hijo de mis padres es mi..
A
hermano
B
hermana

Slide 32 - Quiz

La hija de mi tía es mi...
A
madre
B
prima

Slide 33 - Quiz

¿Quién NO es de la familia?

'wie is GEEN onderdeel van de familie'
A
madre
B
hermano
C
abuela
D
amigo

Slide 34 - Quiz

La familia - Verbos útiles
SER [zijn/to be]
 > Es mi madre.
LLAMARSE [heten/to be named]
 > Se llama María.
TENER [hebben/to have]
 > Tengo 2 hermanos.
VIVIR [wonen]
 > Vivimos en La Haya.

Slide 35 - Slide

¡Escuchar!

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Una canción (que casi es San Valentín)
vertaling: link

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Exit ticket
Wat ging goed?

Wat ging minder goeg? En hoe kan je het voor de volgende lesverbeteren?

Hoe vond je de luisteropdracht met het liedje?

Slide 40 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
Semana 7 clase 2
  • Quizlet - 10 min
  • Leer - 30 min
  • Dia de San Valentin - 30 min

Doel: Aan het eind van deze les:
  • ken je meer woordjes van H3
  • heb je zelfstandig een tekst kunnen lezen
  • ken je wat woordenschat over valentijsdag 

Slide 41 - Slide

QUIZLET 
Oefen de voca via quizlet
H3: Link
Geen verbinding
Alle wifi vergeten en dan opnieuw verbinden 

Geen Laptop/baterij
Je schrijft de woordjes over in je schrift
wb pág 85+ 86



timer
5:00

Slide 42 - Slide

Bron C. Leer
¿Qué? El álbum de los López, la familia de Pepe,  hoofdstuk 3 'leer' TB pág 28
¿Cómo? individual
¿Tiempo? 20 min 
¿Objetivo? repasar su compresión  lectora

 Maak de opdrachten 7 + 8b in wb pg 66+67

klaar? La familia
timer
20:00

Slide 43 - Slide

SAN VALENTÍN

doel: Je leert nieuwe woordenschat die te maken heeft met Valentijnsdag 

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Frases sobre el amor
Me enamoro = ik word verliefd
te quiero = ik houd van je
te amo = Ik houd van je 

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Link

Slide 48 - Video

Exit ticket
Noem eens drie woorden die te maken hebben met Valentijnsdag

Wat ging goed?

Wat ging minder goeg? En hoe kan je het voor de volgende lesverbeteren?

Slide 49 - Slide