organen en cellen herhaling voor de toets

Organen en cellen
Bronnen:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 42
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Organen en cellen
Bronnen:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van de les;
  • kun je uitleggen wat organen en orgaanstelsels zijn.
  • kun je organen benoemen in een torso.
  • je kunt de organen van de planten benoemen. 
  • kun je drie orgaanstelsels van de mens beschrijven.
  • kun je de cel onderdelen van de dierlijke cel en de functies benoemen.
  • kun je beschrijven waarom celdeling nodig is.
  • kun je de stappen van de celdeling natekenen.

Slide 2 - Slide

TORSO

Slide 3 - Slide

Organenstelsels
Bloedvatenstelsel

Verteringsstelsel
Ademhalingsstelsel

Slide 4 - Slide

Organenstelsels
Organen werken vaak samen met meerdere andere organen. Zo'n groep organen die samenwerken noem je een organenstelsel. Op de afbeelding zie je het verteringsstelsel.


verteringsstelsel
slokdarm, lever maag dunne darm  dikke darm
bloedvatenstelsel
hart aorta holle ader bloedvaten
Bottenstelsel
Schedel rib wervelkolom dijbeen teenkootjes 
en nog veel meer
Zenuwstelsel
Hersenen  ruggenmerg  zenuwen

Slide 5 - Slide

 Organen van planten
De organen van planten zijn:
  •  bloem
  • blad
  • stengel
  •  wortel

Slide 6 - Slide

Wortelstelsel
Alle wortels samen noemen we het wortelstelsel:

  • hoofdwortel
  • zijwortel
  • wortelharen

Slide 7 - Slide

3 Functie van de wortels
  •  Water met voedingsstoffen opnemen

  • De plant vastzetten in de grond 

  • Reservevoedsel opslaan

Slide 8 - Slide

Functies van bladeren

  • Bladeren maken voedsel 
voor de plant                         
  • Bladeren maken zuurstof

Slide 9 - Slide

Stengels
De stengels hebben twee functies:
  1. Transport (vervoer) van stoffen
  2. Stevigheid geven aan de plant en dragen bladeren en bloemen. 
    (door hout of door water)


Slide 10 - Slide

Organen bestaan uit cellen. 
De cellen zijn de bouwstenen van je organen.

Door een microscoop kun je cellen bekijken. Ze lijken plat maar dat zijn ze in werkelijkheid niet. Er zijn verschillenden vormen, het lijken net zakjes die gevuld zijn met water. 
rode bloedcel
Vorm: rond
Kan makkelijk door bloedvat
zenuwcel
Vorm: met lange uitlopers
Kan makkelijk contact maken met verschillende cellen
Soorten cellen
Botcel
Spiercel

Slide 11 - Slide

Waaruit bestaan organen?
Organen bestaan uit cellen.
Bouwstenen = cellen

Slide 12 - Slide

De microscoop

Slide 13 - Slide

Het preparaat

Slide 14 - Slide

Cellen van dieren

Celplasma (cytoplasma):
Water met opgeloste stoffen

Celmembraan:
Dun vlies, een beetje doorlaatbaar (stoffen er doorheen)

Celkern: regelt alles wat in de cel gebeurt

Slide 15 - Slide

Waarom worden in je lichaam nieuwe cellen gemaakt?
- groei

Waarom worden er nieuwe cellen aangemaakt?
Groeien
Herstel
Vernieuwing

Slide 16 - Slide

2.7 Cellen delen
Uit een moedercel ontstaan 2 dochtercellen.

Na de celdeling gaan de dochtercellen groeien.
Dit heet plasmagroei.

De dochtercellen worden daardoor even groot als de moedercel.

Slide 17 - Slide

Organismen
cel
Organenstelsel
orgaan

Slide 18 - Drag question

Verschillen tussen plantencellen en cellen van dieren.
Alle cellen hebben een celmembraam, een celkern en cytoplasma. 
Bladgroenkorrels, celwand en grote vacuolen komen alleen voor in plantencellen.

dierlijke cel
plantencel

Slide 19 - Slide

Zet de onderdelen van groot naar klein
 1 is het grootste en 4 is het kleinste.
1
2
3
4
weefsels
organen
orgaanstelsels
cellen

Slide 20 - Drag question

Een preparaat maken 

Slide 21 - Slide

Bekijk de afbeelding.

In de afbeelding zijn vier foto's weergegeven van het maken van een preparaat.

Wat is de juiste volgorde van de foto’s?

A
2 – 1 – 4 – 3
B
3 – 4 – 1 – 2
C
4 – 3 – 2 – 1
D
4 – 1 – 2 – 3

Slide 22 - Quiz

Wat mag je ABSOLUUT NIET doen wanneer de microscoop op een grote vergroting staat?
A
Aan de kleine schroef draaien
B
Aan het oculair draaien
C
Aan de grote schroef draaien
D
Aan het diafragma draaien

Slide 23 - Quiz


Alle cellen in je lichaam hebben dezelfde vorm
A
ja
B
nee
C
dat verschilt per persoon
D
bij een mens wel, bij een dier niet

Slide 24 - Quiz


Cellen
A
zijn in werkelijkheid platte 'dingen'
B
lijken een beetje op een zakje met wat vocht.
C
zijn groter dan organen
D
zijn helemaal lege 'dingen'

Slide 25 - Quiz


Welke is de plantencel?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quiz

Een cel van een ui is een voorbeeld van een plantaardige cel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Zie afbeelding:

Welke onderdelen van deze plantaardige cel komen ook bij dierlijke cellen voor? ......
A
1, 2 en 5.
B
1, 4 en 5.
C
2, 3 en 6.
D
2, 5 en 6.

Slide 28 - Quiz


1 en 2 zijn plantaardige cellen.
Waar vindt fotosynthese plaats?
1
2
A
1 In de celkern daar maakt het zijn eigen voedsel
B
2 In bladgroenkorrels, daar maakt het zijn eigen voedsel

Slide 29 - Quiz


Wat heeft een plantencel wel
wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
celwand

Slide 30 - Quiz

Wat is een weefsel?
A
Een groep cellen met verschillende functie’s
B
Een groep organen met dezelfde functie
C
Een groep cellen met dezelfde functie
D
Een groep organen met verschillende functie’s

Slide 31 - Quiz

Wat voor weefsel is dit?
A
kraakbeenweefsel
B
huidweefsel
C
botweefsel
D
spierweefsel

Slide 32 - Quiz


nummer 2?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 33 - Quiz


nummer 5?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 34 - Quiz


nummer 10?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 35 - Quiz


nummer 6?
A
Long
B
Dikke darm
C
Nier
D
Maag

Slide 36 - Quiz


De dunne- en dikke darm, de maag en de lever werken samen in het:
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 37 - Quiz


De huid is een voorbeeld van:
A
een orgaan
B
een cel
C
een organisme
D
een organenstelsel

Slide 38 - Quiz

Organen van planten zijn:
A
hart - stengel - wortel
B
maag - hart - long
C
Celkern - bladgroenkorrel - celwand
D
stengel - wortel - blad

Slide 39 - Quiz


Het hart is:
A
een organenstelsel
B
een cel
C
een orgaan
D
een organisme

Slide 40 - Quiz

Als je een microscoop wil tillen, waar pak je de microscoop?
A
Bij de tubus
B
Bij het statief
C
Bij de tafel
D
Bij de revolver

Slide 41 - Quiz

bij een microscoop kijk je door het...
A
objectief
B
oculair
C
diafragma
D
tubus

Slide 42 - Quiz