3 Mavo B grammatica persoonlijke voornaamwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

de persoonlijke voornaamwoorden

in de 

1e,3e en 4e naamval  

Leerdoelen 

1. Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e, 4e naamval 

2. Je weet hoe je deze pers. vnw. moet toepassen 

In Nederland heb je 2 vormen van de persoonlijke voornaamwoorden. 

ik - mij

jij- jou

ik heb jou gisteren gezien

in welke zinsdelen staan de persoonlijke voornaamwoorden?

1. ik = onderwerp jou = gezegde
2. ik = onderwerp jou = lijdend voorwerp
3. ik = onderwerp jou = meewerkend voorwerp

ik heb het boek aan jou gegeven

In welke zinsdelen staan deze persoonlijke voornaamwoorden?

1. ik = onderwerp jou = lijdend voorwerp
2. ik = onderwerp jou = meewerkend voorwerp
4. jij -jou

In Nederland heb je dus 2 vormen v.h. persoonlijk voornaamwoord.
de 1e vorm = persoonlijk vnw staat in onderwerp
de 2e vorm = persoonlijk vnw staat in .........................

1. lijdend voorwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp

In Nederland heb je dus 2 vormen:

onderwerp                 lijd.vw of meew. vw.

ik                                    mij

jij                                     jou

hij                                   hem

zij                                    haar

wij                                   ons

jullie                                jullie

zij                                     hen  

In Duitsland kennen we niet 2 vormen van het persoonlijk voornaamwoord maar 3.

De naamval bepaalt de vorm van het persoonlijk voornaamwoord.

in de video wordt uitgelegd hoe het werkt. Let goed op want als je snapt hoe het werkt, kan je straks met gemak de opdrachten maken en je meteen goed voorbereiden op de  repetitie van dit hoofdstuk.   

https:

1e	3e	4e
ich	mir	mich
du	dir	dich
er	ihm	ihn
sie	ihr	sie
es	ihm	es
wir	uns	uns
ihr	euch	euch
sie	ihnen	sie
S ie	I hnen	S ie

1e	3e	4e
ik	mij	mij
jij	jou	jou
hij	hem	hem
zij	haar	haar
het	het	het
wij	ons	ons
jullie	jullie	jullie
zij	hun	hen
u	u	u

Naamvallen

1e naamval                Onderwerp

                         3e naamval                Meewerkend voorwerp

                        4e naamval                Lijdend voorwerp           

Onderwerp? 

Wie/wat + gezegde

ik koop een boek voor jou

gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Lijdend Voorwerp?

hhgghhj

ik koop een boek voor jou

Wie/wat + gezegde + Onderwerp

Meewerkend Voorwerp?

ik koop een boek voor jou 

Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Voorzetsels

Je hebt eerder geleerd dat er voorzetsels zijn van de 3e en 4e naamval.

Moet je na een voorzetsel vd 3e naamval een persoonlijk voornaamwoord invullen, krijgt dat automatisch de 3e naamval

Bij een voorzetsel van de 4e nv zet je het persoonlijk vnw in de 4e naamval.

Weet je het niet meer precies?

Kijk dan naar het uitlegfilmpje op de volgende dia. 

https:

Stappenplan

Stap 1:  Staat er een voorzetsel in de zin?

Ja?> 3e naamval mit,nach,bei,seit,von,zu,aus

Ja? > 4e naamval: durch,für, ohne, um, gegen

Nee? > Ga naar stap 2

Stap 2: Ontleden / vragen stellen

1e naamval: onderwerp (hij) 

3e naamval: meewerkend voorwerp (aan/voor)

4e naamval: lijdend voorwerp (hem) 

Waar staat de eerste naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Waar staat de vierde naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Waar staat de derde naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Hoe vind je....?

wie/wat + gez + ond

wie/wat + gez

aan/voor wie?

het lijdend voorwerp

het onderwerp

het meewerkend voorwerp

Welke zijn de persoonlijk voornaamwoorden in het Duits?
(in de 1. Naamval)

1. ich, du, er, sie, es, wir ihr, sie/Sie
2. mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr/Ihr
3. der, die, das, die
4. bin, bist, ist, sind, seid, sind

luister nog even!  

Ich habe ... (jullie) ein Buch gegeben.

Er geht mit ..........(haar) in die Stadt

Ohne.........(jou) gehe ich nicht zu dieser Party

Ich erzähle.... eine Geschichte.

Kies de juiste vertaling.
Ich habe für ... (u) einen Kuchen gebacken.

1. Ihnen
2. Sie
3. ihnen
4. sie

Könnt ... (jullie) ... (mij) das neue Handy geben?

1. ihr-ich
2. euch - mich
3. euch-mir
4. ihr - mir

Wir haben (hem) besucht.

Die Eltern geben ...... (mij) Geld.

1. ich
2. mich
3. mir

we hebben nu de uitleg gehad en we hebben meteen wat geoefend. 

Je gaat nu zelfstandig verder met oefenen. Ga naar je online methode en klik op K4- Grammatik 

maak alle opdrachten 15 tm 25.

Toch nog moeite met de grammatica? bekijk dan de uitleg nog eens in Neue Kontakte. Gebruik bij je oefeningen het schema/uitleg : klik op Naslag - Grammatikübersicht -  10 persoonlijke vnw.