Lezen - Tekstopbouw en hoofdgedachte

Tekstopbouw en hoofdgedachte
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tekstopbouw en hoofdgedachte

Slide 1 - Slide

Leerdoelen herhalen
Je weet hoe een tekst is opgebouwd.
Je weet wat de hoofdgedachte is.
Je kan de hoofdgedachte in een tekst vinden. 

Slide 2 - Slide

Opbouw van een tekst
Vaak bestaat een tekst uit drie delen:
  • inleiding
  • middenstuk
  • slot

Slide 3 - Slide

Inleiding



Middenstuk


Slot
Je maakt kennis met het onderwerp van de tekst. 
- voorbeeld of verhaaltje (anekdote)
Je leest over verschillende delen van het onderwerp: deelonderwerpen.
Het belangrijkste van een tekst wordt vaak herhaald, soms een wens of toekomstbeeld.

Slide 4 - Slide

Deelonderwerpen

Verschillende onderwerpen in het middenstuk.
Een alinea in het middenstuk heeft vaak een deelonderwerp.
Tussenkopjes

Soms hebben alinea's in het middenstuk ook tussenkopjes.
Een tussenkopje is een titel boven een alinea.
Een tussenkopje helpt vaak bij het deelonderwerp.

Slide 5 - Slide

Hoofdgedachte
Eén zin: 
het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd. 

Slide 6 - Slide


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 7 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van de tekst
B
De titel van de tekst
C
Het onderwerp van een alinea
D
De bron van de tekst

Slide 8 - Quiz

Zinsdelen
Een zin / bestaat / uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 9 - Slide

Zinsdelen
  • Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
  • Alle werkwoorden zijn aparte zinsdelen.
  • Alles wat je voor de persoonsvorm kan zetten is een zinsdeel.

Slide 10 - Slide

Zinsdelen benoemen
persoonsvorm (pv) herkennen: 
vraagproef
tijdproef
getalproef

onderwerp (ow)
wie / wat + pv

Slide 11 - Slide

Wat is het onderwerp?

Ersin legt het onderwerp uit.
A
Ersin
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 12 - Quiz

werkwoordelijk gezegde (wg)
alle werkwoorden in een zin (let op ww als uitstappen, instappen, aankleden, uitgeven, opschrijven enz.)

lijdend voorwerp (lv)
wie / wat + wg + ow

Slide 13 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg)?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
legt uit

Slide 14 - Quiz

Lijdend voorwerp (lv)
wie / wat + wg + ow
Mildred heeft gisteren een boek gekocht. 

Slide 15 - Slide

Maak een juiste zin met de onderstaande zinsdelen:
eentonige heeft de aanbidder geschreven een brief

Slide 16 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
De aanbidder heeft een eentonige brief geschreven.

Slide 17 - Open question

De film is grotendeels gebaseerd op het leven van de kritische mentor.
A
Werkwoordelijk gezegde = is
B
De kritische mentor = onderwerp
C
Het leven = onderwerp
D
Werkwoordelijk gezegde = is gebaseerd

Slide 18 - Quiz


Na regen komt zonneschijn.
A
Na regen = onderwerp
B
Er staat geen onderwerp in de zin.
C
Komt = lijdend voorwerp
D
Zonneschijn = onderwerp

Slide 19 - Quiz

Na het concert publiceerde de krant een kritische recensie.
A
Dit is een samengestelde zin
B
Publiceerde = onderwerp
C
een kritische recensie = lijdend voorwerp
D
na het concert = lijdend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Leona geeft elk jaar een exclusief feest.
A
Leona
B
geeft
C
elk jaar
D
een exclusief feest

Slide 21 - Quiz