Grammatica zinsdelen gemengde opdrachten

Grammatica zinsdelen oefenen
Aan het eind van deze les weet je:
- hoe je een zin in zinsdelen moet ontleden
- waar je nog extra mee moet oefenen
- hoe je je thuis kunt voorbereiden op de toets 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen oefenen
Aan het eind van deze les weet je:
- hoe je een zin in zinsdelen moet ontleden
- waar je nog extra mee moet oefenen
- hoe je je thuis kunt voorbereiden op de toets 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Een paar jongens zitten te kletsen in het fietsenhok.

Slide 3 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Hebben zijn ouders Frank een sterrenkijker gegeven vanwege zijn hobby?

Slide 4 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Waarom heb jij die opdrachten niet gemaakt?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Wat is het onderwerp? Een paar jongens zitten te kletsen in het fietsenhok.

Slide 7 - Open question

Wat is het onderwerp?
Hebben zijn ouders Frank een sterrenkijker gegeven vanwege zijn hobby?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Een paar jongens zitten te kletsen in de fietsenstalling.
A
zitten kletsen
B
te kletsen
C
kletsen
D
zitten te kletsen

Slide 11 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Sven schenkt elke avond een kopje thee in voor zijn moeder.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Bevat deze zin een lijdend voorwerp?
Sven schenkt elke avond een kopje thee in voor zijn moeder.
A
JA
B
NEE

Slide 14 - Quiz

Wat is dan het lv?
Sven schenkt elke avond een kopje thee in voor zijn moeder.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Wat is het mv?
De meisjes geven hun vriendin een tijdschriftabonnement voor haar verjaardag.

Slide 17 - Open question

Bevat deze zin een mv?
Vorig week kocht hij een broodje gezond in de kantine.
A
JA
B
NEE

Slide 18 - Quiz

Nu gaan jullie aan de slag met de oefentoets

Slide 19 - Slide



1. Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?
2. Op welke drie manier kun je de persoonsvorm vinden?
Noteer persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg), lijdend voorwerp (lv) en meewerkend voorwerp (mv). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
3. Cas schenkt voor zijn opa een glas water in.
4. Aan zijn vader stuurde hij een mooie ansichtkaart.
5. Heeft niemand jou ooit iets verteld?
6. Welke leerlingen willen een koekje?
7. Vorige week heeft mijn zus deze prachtige kleren gekocht.
Eerder klaar? Sommige zinnen (van zin 3 t/m 7) bevatten geen mv. Voeg een mv aan de zin toe.





1. Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp te vinden? 
2. Op welke drie manier kun je de persoonsvorm vinden?
Noteer persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg), lijdend voorwerp (lv) en meewerkend voorwerp (mv). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
3. Cas schenkt voor zijn opa een glas water in. 
4. Aan zijn vader stuurde hij een mooie ansichtkaart. 
5. Heeft niemand jou ooit iets verteld?
6. Welke leerlingen willen een koekje?
7. Vorige week heeft mijn zus deze prachtige kleren gekocht. 

Eerder klaar? Sommige zinnen (van zin 3 t/m 7) bevatten geen mv. Voeg een mv aan de zin toe.  

Slide 20 - Slide