6.5 - Aanpassingen bij dieren

6.5 - Aanpassingen bij dieren + Herhaling 6.4
1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

6.5 - Aanpassingen bij dieren + Herhaling 6.4

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Planning komende tijd
5/10 min - Herhaling 6.4
15 min - Uitleg 6.5
15/20 min - HW maken
10 min - HW nakijken/controleren

Slide 2 - Slide

Programma eind periode 2 – 3A

Slide 3 - Slide

Programma eind periode 2 – 3B

Slide 4 - Slide

Herhaling 6.4 Biologisch evenwicht

Slide 5 - Slide

Welke van deze invloeden hieronder geeft een abiotische factor aan?
A
Soortgenoten
B
Temperatuur
C
Hoeveelheid regenval
D
Grondsoort

Slide 6 - Quiz

Invloed uit de leefomgeving

Slide 7 - Slide

Hoe noem je alle populaties in een bepaald gebied samen?
A
Ecosysteem
B
Soortgenoten
C
Levensgemeenschap
D
Individu

Slide 8 - Quiz

De niveaus van de ecologie 
Niveaus 
  • Individu
  • Populatie
  • Levensgemeenschap
  • Ecosysteem  

Slide 9 - Slide

Welke van deze is een goede beschrijving van een biologisch evenwicht?
A
Alle dieren van dezelfde soort zijn even zwaar.
B
De hoeveelheid dieren schommelt om één waarde
C
De hoeveelheid dieren is altijd hetzelfde

Slide 10 - Quiz

Populatiegrootte & biologisch evenwicht

Normaal weer:
Genoeg voedsel,
Genoeg vijanden

Erg goed weer:
Te veel voedsel, weinig vijanden

Erg slecht weer:
Te veel vijanden,
te weinig voedsel

Slide 11 - Slide

Optimumkromme

Schommelingen in de natuur.
Abiotische factoren kunnen veranderen, heel warm of heel koud. 

De overlevingskans kun je per soort bepalen via een optimumkromme. In welke factoren kan de soort het beste overleven.


Slide 12 - Slide

Paragraaf 6.5
Hoe zijn dieren aangepast aan hun omgeving?
Hoe zijn dieren aangepast aan hun omgeving?

Slide 13 - Slide

Leerdoelen 6.5
Je kunt uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun omgeving

Slide 14 - Slide

Aanpassingen bij Waterdieren
  • Alle waterdieren zijn altijd gestroomlijnd
--> Weinig weerstand in water
Gestroomlijnd door:
Gladde huid (schubben en slijm)
- Kop, romp en staart gaan in elkaar over
- Vinnen voor voortbeweging

  • Daardoor sneller door het water bewegen.

  • Niet alleen vissen, maar ook sommige zoogdieren (dolfijnen).

Slide 15 - Slide

Schutkleur:
Donkere bovenkant en lichte onderkant 

Slide 16 - Slide

Landzoogdieren
Bij verschillende landzoogdieren zijn de poten aangepast op de ondergrond
Zoolgangers: zachte ondergrond
Teengangers: katachtigen
Hoefgangers: harde ondergrond

Slide 17 - Slide

Meer aanpassingen
Dieren in koude omgeving, meer haar om warmte vast te houden

Dieren in warme omgeving, grote oren om warmte te verliezen


Poolvos
Woestijnvos

Slide 18 - Slide

Vogels
Steltlopers, Roofvogels, Zangvogels en Watervogels

Slide 19 - Slide

Steltlopers
Priemsnavel = lange snavel
Lange poten voor ondiep water

Soms met zwemvliezen om
 niet door de bodem te zakken

Slide 20 - Slide

Roofvogels
Haaksnavel= krom, 
naar beneden gebogen, 
scherpe punt

Poten met klauwen

Slide 21 - Slide

Zangvogels
Kegelsnavel (zaden) of
Pincetsnavel (insecten)

Poten met 3 tenen voor 1 teen achter om zich aan takken te kunnen klemmen

Slide 22 - Slide

Watervogels
Zeefsnavel
Zwemvliezen
Waterafstotende veren door speciale olie die ze produceren

Slide 23 - Slide

Waar ga je mee bezig?
Maak van 6.5: Opdracht 1, 2,3, 5 t/m 7

Laat aan het eind van de les zien dat je tenminste deze opdrachten af hebt
Ik controleer ondertussen hoe ver jullie zijn.

Slide 24 - Slide