T2 les 2 Voorbereiding en herhaling

Uit de vorige les:
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Uit de vorige les:

Slide 1 - Slide

Uit de vorige les:
Signaal woorden zijn woorden die een "signaal" geven dat er een zeker tekstgedeelte volgt.
Zie hiervoor p. 92: verbanden tussen (delen van) zinnen.
Bijvoorbeeld:
Bij een opsomming kun je signaalwoorden als "om te beginnen', "ook", "bovendien"   etc. tegenkomen. Ze geven jou aan, dat er (in dit geval) een opsomming volgt.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Uit de vorige les:
Je moet weten, welke signaalwoorden bij welk verband hoort.
H3, p. 92 groene tekst.

Slide 4 - Slide

Uit de vorige les:
Hoofdletters bij namen.
Jan van Dalen                   (met voornaam)
De heer J. van Dalen      (met voorletter)
De heer Van Dalen          ( zonder voornaam of voorletter)

Slide 5 - Slide

Verbanden tussen (delen van) zinnen. Welke ken je? (8 verbanden)

Slide 6 - Open question

Van welk verband zijn de volgende woorden signaalwoorden?
ook, verder, bovendien
A
tijd (chronologie)
B
opsomming
C
tegenstelling
D
toelichting

Slide 7 - Quiz

Van welk verband zijn de volgende woorden signaalwoorden?
zo, bijvoorbeeld, neem nou
A
opsomming
B
reden
C
voorwaarde
D
toelichting/voorbeeld

Slide 8 - Quiz

Van welk verband zijn de volgende woorden signaalwoorden?
kortom, dus, al met al
A
voorwaarde
B
reden
C
conclusie/samenvatting
D
opsomming

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

H4 (p. 102) tekstverbanden en signaalwoorden
Aan de  slag:
Ga naar opdracht 2 p. 104
Begin met goed naar de tekst kijken, voordat je begint te lezen. 
Lees de eerste alinea
Bedenk wat je al weet over het onderwerp.
Maak in je schrift: vraag 4, 5 (neem het schema over) en 6.
Na ca. 10 minuten bespreken we de opdracht.
Klaar? Maak van opdracht 4 vraag 1, 3, 5, 6, 10 (p. 106)

Slide 14 - Slide

Antwoorden opdr. 2
Vraag 4: B (De groep ziet er net zo uit als de Nederlandse bevolking; hij is alleen kleiner)
Vraag 5: alinea 3: opsommend verband ; en, en 
                                      toelichtend verband: zoals, zo
                   alinea 4: chronologisch verband: vervolgens, dan, de volgende dag
                                      opsommend verband: ook, en
Vraag 6; 2e zin: Maar ...... 

Slide 15 - Slide

Huiswerk: 
Leer p. 102 tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 16 - Slide

a. Dit heb ik vandaag geleerd:
b. Dit vind ik moeilijk:

Slide 17 - Open question

Aan de slag
Ga naar opdracht 2 p. 104, maak vraag 4, 5, 6
Maak van opdracht 4 vraag 1, 3, 5, 6, 10
Klaar?
Lees goed door: p. 132 de groene leertekst.
Je moet echt weten wat de verschillende tekstdoelen zijn en welke tekstsoorten daar bij horen.
Maak vervolgens: p. 132 opdracht 1 en opdracht 2.
Klaar? Maak opdracht 3 (p. 133) en opdr. 5 (p. 135)

Slide 18 - Slide

Aan de slag
Maken: p. 135 opdracht 5

Slide 19 - Slide