HV 1 di 11 jan - 2

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Je eigen leesboek
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Je eigen leesboek

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • We lezen in ons eigen leesboek
  • We starten met een nieuw onderdeel: formuleren
  • Ik leg uit 
  • We maken opdrachten 
  • Een korte terugblik

Slide 2 - Slide

Tijd om te lezen

Pak je boek erbij

We lezen in stilte

Slide 3 - Slide

Tijd voor een nieuw onderdeel
Formuleren

Zinnen kunnen gekoppeld zijn door een verbindingswoord
Het woord verbind de twee stukken. 

Verbindingswoorden zijn:
als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra, en

Slide 4 - Slide

Voorbeeld
  • Eva wil graag een nieuwe laptop. Het mag niet van haar moeder.
  • Eva wil graag een nieuwe laptop, maar het mag niet van haar moeder.
  • Eva krijgt geen nieuwe laptop. Het mag niet van haar moeder.
  • Eva krijgt geen nieuwe laptop, omdat het niet mag van haar moeder.
De verbindingswoorden maar en omdat verbinden de zinnen. 
Voor het verbindingswoord staat een komma.  

Slide 5 - Slide

Even oefenen
  • Juul treuzelt voor haar kast, want ze weet niet wat ze zal aantrekken. 

  • Job is verdiept in zijn boek, terwijl Neil aan het gamen is. 
     
  • Freek zet zijn mobieltje uit, omdat hij niet gestoord wil worden. 

Slide 6 - Slide

Even oefenen
Kies uit dus, maar, terwijl, want, zodra
  • Tim eet veel fruit. Hij heeft veel energie. 

  • Bas fietst naar huis. Hij eet zijn laatste boterham op.

  • Zet niet alle foto's op internet. Je kunt ze er nooit meer af halen. 

Slide 7 - Slide


Filmpje

Slide 8 - Slide

Voorbeelden van verbindingswoorden zijn:
  • en 
  • of
  • maar
  • want
  • omdat
  • doordat
  • mits
  • tenzij
  • als
  • terwijl
  • voordat
  • totdat

Slide 9 - Slide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 1 op p. 33 maken we samen.
1. vandaag zijn alle leerlingen vrij...
2. ... trekt julie haar pantoffels aan
3. volgens mij houdt rick niet van kroketten
4. ... moest erica bij de docent engels een uur nablijven
5. maakt else al haar huiswerk voor maandag op vrijdagmiddag ...
6. ... eten we meestal in een Chinees restaurant.

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 2 en 3 op p. 33
Hoe? Je mag zachtjes overleggen. Te luid? Dan werken we in stilte.
Hulp? Vraag je buurman of buurvrouw.
Lukt het niet, steek je hand op, dan kom ik bij je.
Tijd? 10 minuten.
Wat heb je geleerd? Je leert verbindingswoorden en leestekens correct te gebruiken.                                                                  Klaar? Maak opdracht 4

timer
10:00

Slide 11 - Slide

Wat heb ik geleerd?
Ik kan:
zinnen correct begrenzen en gebruik daarbij verbindingswoorden en leestekens.

Slide 12 - Slide

Denk eraan!

  • Opdracht 1 tot en met 3 is huiswerk voor morgen
  • Lees de theorie op p. 34

  • Neem je leesboek mee naar de les

Slide 13 - Slide

Zo plaats je leestekens in een tekst:
  • Zet achter een zin een punt
  • Zet achter een vragende zin een vraagteken
  • Zet een komma tussen twee persoonsvormen
  • Zet voor deze verbindingswoorden een komma:
    als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra
  • Zet geen komma voor en en of

Slide 14 - Slide

Uitleg
Nieuw onderdeel:
Formuleren op p. 32

We leren onze zinnen correct begrenzen en gebruiken daarbij verbindingswoorden en leestekens

Slide 15 - Slide