Dinsdag 6 juni 2023

Dinsdag 6 juni 2023
08.30 - 09.10 uur 
lezen  / jeugdjournaal
12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.10 - 10.10 uur 
rekenen
12.40 - 13.30 uur 
Woordenschat thema Nederland

10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30 - 14.20 uur
Disk - zelfstandig werken

10.30  - 11.20  uur  
Grammatica - werkwoorden
11.30 - 12.10 uur
Bezoek Rijksmuseum


1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Dinsdag 6 juni 2023
08.30 - 09.10 uur 
lezen  / jeugdjournaal
12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.10 - 10.10 uur 
rekenen
12.40 - 13.30 uur 
Woordenschat thema Nederland

10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30 - 14.20 uur
Disk - zelfstandig werken

10.30  - 11.20  uur  
Grammatica - werkwoorden
11.30 - 12.10 uur
Bezoek Rijksmuseum


Slide 1 - Slide

Lezen 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
20:00

Slide 4 - Slide

Bezoek Rijksmuseum
Op dinsdag 20 juni bezoeken we met de klas het Rijksmuseum. Vandaag gaan we kennismaken met het Rijksmuseum.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Woordenschat
Vandaag leer je vijf nieuwe woorden bij het thema Nederland

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 7 - Slide

achterlaten
  • iets of iemand niet meenemen als je zelf weggaat 
  • scheidbaar werkwoord ; (liet achter, heeft achtergelaten)
  • het kan expres of per ongeluk
  • Zin: De hond werd in het bos achtergelaten.
  • Zin:  De jongeren lieten het vuil achter op de stoep.

Slide 8 - Slide

bijkomen
  • weer tot rust komen na een grote inspanning 
  • rusten nadat je heel druk bent geweest of hard hebt gelopen
  • weer wakker worden nadat je in een soort slaap was, bijv. na een operatie
  • scheidbaar werkwoord
  • Zin: De patiënt kwam een uur na de operatie weer bij.
  • Zin: ik moet even bijkomen, want ik heb hard gefietst.

Slide 9 - Slide

massief
  • van binnen en buiten van hetzelfde materiaal 
  •  tegenstelling: hol
  • massieve; massiefst
  • Zin: De lepels zijn van massief zilver.
  • Zin: Dat stuk hout voelt heel massief aan, het is niet hol.

Slide 10 - Slide

de polder
  • een laag stuk land waar vroeger water was
  •  een stuk land tussen dijken
  • mv polders
  • Zin: Rond 1950 zijn er polders gemaakt in het IJsselmeer.
  • Zin: Mevrouw Marieke woont in de polder, weinig huizen veel weiland.

Slide 11 - Slide

vervoeren
  • van de ene plaats naar de andere brengen
  •  = transporteren
  • vervoerde, heeft vervoerd
  • iemand vervoert iemand of iets
  • Zin: Ik weet niet hoe ik dit grote pak naar huis moet vervoeren.
  • Zin: De vrachtwagens vervoeren bloemen naar een andere stad.

Slide 12 - Slide

Wat betekent :
vervoeren
A
iets laten staan
B
iets terug brengen
C
iets verstoppen
D
iets van de ene plek naar een andere plek brengen

Slide 13 - Quiz

Waar wordt het woord:
achterlaten
goed gebruikt?
A
We hebben de hond geachterlaten bij het asiel.
B
Wij achterlieten de auto.
C
Iemand heeft troep achtergelaten bij de speeltuin.

Slide 14 - Quiz

Wat is:
bijkomen
A
Druk zijn
B
uitrusten
C
niet uitrusten
D
Naar school gaan.

Slide 15 - Quiz

Wat is een polder?

Slide 16 - Mind map

Zoek een foto van iets wat massief is:

Slide 17 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 18 - Slide

De ring is van ............... goud, hij is erg zwaar.

Slide 19 - Open question

Wij hebben een huis in ... ............ , wij kijken uit over de weilanden.

Slide 20 - Open question

Pizzabezorgers ...................... pizza's, deze brengen ze rond.

Slide 21 - Open question

Wij moeten .................... van die voetbalwedstrijd.

Slide 22 - Open question

Er zijn mensen die hun hond ..................... in het bos als zij op vakantie gaan.

Slide 23 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je 1 zin met één of meer woorden: 
achterlaten, bijkomen, massief, de polder en vervoeren


Slide 24 - Slide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Overtuigen.

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 25 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 26 - Slide

grammatica

Slide 27 - Slide

Grammatica
Elk werkwoord kan je schrijven als een voltooid deelwoord.
Een voltooid deelwoord geeft de verleden tijd aan. 

Voltooid betekent: het is klaar, voorbij

Slide 28 - Slide

Heb gewoond, ben gekomen
  • Ik woon in Nederland. Vroeger heb ik in een ander land gewoond.
  • In 2002 ben ik naar Nederland gekomen. Eerst heb ik in een AZC gewoond.
  • Ik werk nu niet. In mijn land heb ik altijd gewerkt. Ik ben kapper geweest.

heb gewoond, ben gekomen, heb gewerkt, ben geweest noemen we de voltooide tijd.
De voltooide tijd wordt gemaakt met het hulpwerkwoord hebben of zijn en een ge-woord.

Slide 29 - Slide

Hebben of zijn?

Bij veel ge-woorden gebruik je het hulpwerkwoord hebben.
Bij deze werkwoorden gebruik je zijn.
blijven - zijn gebleven
komen - zijn gekomen
gaan - zijn gegaan
worden - zijn geworden
zijn - zijn geweest
Hebben en zijn

Werkwoorden hebben
Ik heb
Hij heeft
Wij hebben

Werkwoord zijn
ik ben
hij is
wij zijn

Slide 30 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord van:
lopen (ik ben naar huis......)
A
geloopt
B
belopen
C
gelopen
D
geliepen

Slide 31 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
maken (ik heb mijn huiswerk....)
A
gemaken
B
gemaakt
C
maakt
D
bemaken

Slide 32 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
werken (ik heb vandaag goed.....)
A
gewerkt
B
gewerken
C
gewerkd
D
werkten

Slide 33 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
slapen (ik heb vannacht goed...)
A
geslaapt
B
gesliepen
C
slaapten
D
geslapen

Slide 34 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
zijn (ik ben gisteren naar school...)
A
gaan
B
zijn
C
geweest
D
gezijn

Slide 35 - Quiz

Opdracht
Je ziet een verhaal. Lees het verhaal.
Zoek alle werkwoorden op en schrijf de werkwoorden op.
Maak dan met elk woord een zin met het voltooid deelwoord.
Voorbeeld:
slapen - Ik heb geslapen
gaan - ik ben gegaan

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide