3V: herhaling DEEL unité 2

3V: herhaling TOETSSTOF (deel) 
UNITÉ 2
Lesdoelen
- Je kent de woorden van apprendre 1, 2 en 4 
    Let op: leer voor de toets ook de apprendres 5 t/m 10!
- Je kunt op verschillende manieren vragen stellen
- Je kunt de Futur Simple en de Futur du passé gebruiken 
- Je kent het werkwoord savoir 


1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3V: herhaling TOETSSTOF (deel) 
UNITÉ 2
Lesdoelen
- Je kent de woorden van apprendre 1, 2 en 4 
    Let op: leer voor de toets ook de apprendres 5 t/m 10!
- Je kunt op verschillende manieren vragen stellen
- Je kunt de Futur Simple en de Futur du passé gebruiken 
- Je kent het werkwoord savoir 


Slide 1 - Slide

Vocabulaire
Vocabulaire

Slide 2 - Slide

ouvrir =
A
sluiten
B
openen

Slide 3 - Quiz

l'ascenseur =
A
de trap
B
de lift
C
de roltrap

Slide 4 - Quiz

la persévérance =
A
het doorzettingsvermogen
B
het onderkomen
C
het buitenland

Slide 5 - Quiz

la formation =
A
het profiel
B
de opleiding
C
het eindexamen

Slide 6 - Quiz

malgré
rendre
supplémentaire
couloir
commerce
vers
ondanks
teruggeven
handel
extra
gang
naar

Slide 7 - Drag question

Vertaal: sinds
timer
0:30

Slide 8 - Open question

Vertaal: het eindexamen
timer
0:30

Slide 9 - Open question

Vertaal: steeds meer
timer
0:30

Slide 10 - Open question

Poser une question

Slide 11 - Slide

Maak opnieuw vragend, gebruik inversie:
Il est malade ?
(hoofdletter + spatie en dan vraagteken)
timer
0:30

Slide 12 - Open question

Maak opnieuw vragend, gebruik est-ce que:
Il est malade ?
(hoofdletter + spatie en dan vraagteken)
timer
0:30

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

je
parler
tu
parler
elle
parler
nous
parler
vous
parler
ils
parler
Parler au futur simple
ai
as
a
ons
ez
ont

Slide 15 - Drag question

De onregelmatige werkwoorden hebben een onregelmatige stam.
Wat is de stam van être in de Futur Simple?
A
au
B
fer
C
ser
D
ir

Slide 16 - Quiz

Van welk werkwoord is de onregelmatige stam; ir ?
A
faire
B
aller
C
savoir
D
avoir

Slide 17 - Quiz

ils regarderont
tu as été
nous habitions
il va savoir
je danse
passé composé
futur proche
imparfait
présent
futur simple

Slide 18 - Drag question

Le futur du passé (conditionnel)

Slide 19 - Slide

Hoe maak je een futur du passé?
A
nous-vorm présent -ons + uitgang
B
stam + uitgang
C
hele werkwoord + uitgang imparfait
D
hele werkwoord + uitgang (avoir)

Slide 20 - Quiz

Vertaal: jij zou hebben
A
tu serais
B
tu ferais
C
tu irais
D
tu aurais

Slide 21 - Quiz

Wat betekent dan; tu irais
timer
0:30

Slide 22 - Open question

Le verbe: savoir

Slide 23 - Slide

je ______ (savoir - présent)
A
sait
B
savais
C
sais
D
saurai

Slide 24 - Quiz

ils _________ (savoir - passé composé)
A
savent
B
ont su
C
savaient
D
sauront

Slide 25 - Quiz

zij wist =
A
elle savait
B
elle sait
C
elle a su
D
elle saura

Slide 26 - Quiz

elle savait =
A
présent
B
futur proche
C
futur simple
D
imparfait

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide