V3 U2 Kennistoets versie A deel 1

Kennistoets Unité 2 versie A
- Futur simple & Futur du passé (conditionnel) bij regelm. ww op -er/-ir/-re + onregelm. ww : être, avoir, vouloir, pouvoir, venir
- savoir (weten)
- vraagzinnen (Apprendre 10)
- apprendre 1 t/m 10

Deel 1 - 64 pt
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Kennistoets Unité 2 versie A
- Futur simple & Futur du passé (conditionnel) bij regelm. ww op -er/-ir/-re + onregelm. ww : être, avoir, vouloir, pouvoir, venir
- savoir (weten)
- vraagzinnen (Apprendre 10)
- apprendre 1 t/m 10

Deel 1 - 64 pt

Slide 1 - Slide

Vind de stammen van onregelmatige werkwoorden voor de futur simple & futur du passé (conditionnel).


Sleep elk blauw woordje naar 1 van de rode woordjes.
Er blijft 1 blauwe sleepblok over.

Slide 2 - Slide

Basis futur simple onregelmatige workwoorden
viendr-
voudr-
pourr-
ser-
aur-
savoir
être 
pouvoir
vouloir
avoir
venir 

Slide 3 - Drag question

Futur simple & Futur du passé (5 pt)

Vertaalopdracht 

Slide 4 - Slide

Vertaal: jij zult vertrekken

Slide 5 - Open question

Vertaal: hij zal komen

Slide 6 - Open question

Vertaal: zij zullen zijn (vrouwelijk meervoud)

Slide 7 - Open question

Vertaal: ik zou doen

Slide 8 - Open question

Vertaal: wij zouden willen

Slide 9 - Open question

Savoir (weten)
Sleep elk blauwe sleepblok naar 1 van de gele sleepblokken 
aan de rechterkant.
Er blijft 1 blauwe sleepblok over.

Slide 10 - Slide

ik wist
ik weet
hij wist
hij weet
zij wisten
je sais
ils savent
il sait
je savais
ils savaient
il savait

Slide 11 - Drag question

Kies het juiste woord
In het volgende blok kies je steeds uit A, B, C of D

Slide 12 - Slide

Kies het juiste woord voor de stippellijn:

J'ai décidé de prendre des cours .......... .
A
certainement
B
de mieux en mieux
C
supplémentaires
D
bienvenue

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste woord voor op de stippellijn:

Il peut t'aider à réfléchir à ton ........ .
A
amitiés
B
cuir
C
clé
D
avenir

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste woord voor op de stippellijn:

J'avais peur de ne pas avoir assez d' ........ .
A
ensemble
B
expérience
C
environ
D
erreur

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste woord voor op de stippellijn:

On a besoin d' ........ pour payer les frais.
A
un passeport
B
un couloir
C
une carte de crédit
D
une nationalité

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste woord:
Je veux ...... un cours de français.
A
suivre
B
déménager
C
devenir
D
vivre

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste woord :
Nous allons passer un bon ...... !
A
choix
B
séjour
C
compréhension
D
communication

Slide 18 - Quiz

Kies het juiste woord :
Mon ...... est de devenir le meilleur joueur de foot au monde.
A
cours
B
assiette
C
rêve
D
grec

Slide 19 - Quiz

Kies steeds het juiste woord 
In het volgende blok sleep je het juiste woord naar 1 van de zinnen aan de rechterkant.
Er blijven 2 blauwe sleepblokken over.

Slide 20 - Slide

Quel est ......... anglais pour « bonjour » ?
Fabien m'a posé ....... questions.
Le français est une langue ....... .
Simon est très ......... parce que son copain vient à la fête.
.......... en France dure plus longtemps : le dernier cours finit à 18h00 !
plein de
internationale
entre
le mot
content
les coordonnées
la journée scolaire

Slide 21 - Drag question

Vertaal de woordjes (20 pt)

Slide 22 - Slide

prendre la parole

Slide 23 - Open question

le monde entier

Slide 24 - Open question

ainé

Slide 25 - Open question

il y a un an

Slide 26 - Open question

devenir

Slide 27 - Open question

met elkaar kunnen opschieten

Slide 28 - Open question

verbeteren

Slide 29 - Open question

vloeiend spreken

Slide 30 - Open question

gamen

Slide 31 - Open question

het profiel

Slide 32 - Open question

Vraagzinnen in het Frans 

Slide 33 - Slide

In het Frans zijn er tot drie manieren om een zin te vragen.
Welke zijn in deze tekst genoemd?

Pourquoi lisons-nous les journaux? Pour s’informer, les Français regardent la télévision, écoutent la radio… ou lisent les journaux. Est-ce qu'ils les achètent ou les consultent sur Internet ? Et en France, ils ont plein de choix : la France compte près de 4 700 journaux ! 
A
intonatie & inversie
B
intonatie & est-ce que
C
inversie & est-ce que
D
alle drie

Slide 34 - Quiz

Kies de juiste zin in het Frans:
A
Est-ce que comprenez-vous ?
B
Est-ce que vous comprenez ?

Slide 35 - Quiz

Kies de juiste zin in het Frans:
A
Quand est-ce que tu iras à Paris ?
B
Est-ce que quand tu iras à Paris ?
C
Est-ce que tu iras à Paris quand ?

Slide 36 - Quiz

Ik vond de oefeningen
Erg moeilijk
Redelijk Moeilijk
Erg Makkelijk
Redelijk Makkelijk

Slide 37 - Poll

Welk onderdeel vond je het meest lastig?
vervoeging van savoir
woorden vertalen
zinnen vertalen
kies het juiste woord
futur simple & futur du passé
vraagzinnen

Slide 38 - Poll