week 14 - Bezittelijk voornaamwoord

1 / 36
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repetir verbos
  • repetir la familia
  • corregir los deberes
  • los posesivos
Miércoles, 3 de abril

Slide 2 - Slide

Objetivos para esta clase:
Aan het einde van deze les:
  • kan ik de werkwoorden ser, tener en llamarse vervoegen
  • weet ik hoe de familienamen in het Spaans heten.
  • weet ik hoe het bezittelijk vnw. gevormd wordt in het Spaans.
LEERDOELEN

Slide 3 - Slide

Deberes
Huiswerk voor woensdag 10 april:
  • Maak uit je LE: ej. 3.1, 3.2, 3.4, 3.5
  • leren: bezittelijk voornaamwoord. (module pág. 20 en 21)


Slide 4 - Slide

leerdoenlen: werkwoorden en familinamen

Slide 5 - Slide

Esta es mi...........................................

Slide 6 - Slide

Wat is hun familieband?

Slide 7 - Slide

Wat zijn Amalia, Alexia en Ariane van Koning Willem Alexander? 

Slide 8 - Slide

Wat is de familieband van Claire en Martien Meiland?

Slide 9 - Slide

Welke familieband hebben Chantal Janzen en Bobby?

Slide 10 - Slide

Welke familieband hebben Linda en Johnny de Mol?

Slide 11 - Slide

Welke familieband hebben Jos en Max Verstappen?

Slide 12 - Slide

ser, yo

Slide 13 - Slide

tener, José

Slide 14 - Slide

tener, Paco y yo

Slide 15 - Slide

ser, Carmen y tú

Slide 16 - Slide

Het werkwoord llamarse
yo
él, ella, ud.
nosotros
vosotros
ellos, ellas, uds.
_____?____
_____?____
se llama
nos llamamos
os llamáis
se llaman

Slide 17 - Slide

Het werkwoord llamarse
yo
él, ella, ud.
nosotros
vosotros
ellos, ellas, uds.
me llamo
te llamas
se llama
nos llamamos
os llamáis
se llaman
vb: 
Mi hermano se llama Lars.
Mis abuelos se llaman Piet y Annie.

Slide 18 - Slide

Nog even op een rijtje.
ser
soy
eres
es
somos
sois
son
tener
tengo
tienes
tiene
tenemos
tenéis
tienen
llamarse
me llamo
te llamas
se llama
nos llamamos
os llamáis
se llaman

Slide 19 - Slide

¿sabías que...?
In Spanje heeft iedereen 2 achternamen.
De dochter van Pedro Sánchez Rodriquez en Carmen Martínez Ordúñez heet:
Lucía Sánchez Martínez

Slide 20 - Slide

familieleden
  • el padre + la madre = los padres
(de vader + de moeder = de ouders)
  • el hermano + la hermana = los hermanos
(de broer + de zus = de broers en zussen)
  • el nieto = la nieta = los nietos
(de kleinzoon + de kleindochter = de kleinkinderen)

Slide 21 - Slide

Vamos a corregir

Slide 22 - Slide

Módulo pág.15 y 16 uitwerking
A. 
1. hija
2. marido
3. nieto
4. madre
5. abuelo
6. padres
B. 
1. las hijas
2. los hijos
3. los hermanos
4. la hermana
5. los nietos
6. la nieta
7. los nietos
C.
1. Gloria
2. Paco
3. Emilia
4. Juan
5. Ana
6. Carlos
7. Lola

Slide 23 - Slide

Bezittelijk vnw.
Wat is een bezittelijk vnw in het Nederlands?
Een woord wat het bezit aangeeft: mijn, jouw, zijn, haar etc.
LEERDOEL: bezittelijk voornaamw.

Slide 24 - Slide

Bezittelijk vnw.
mijn
jouw
zijn/haar/uw
ons/onze
jullie
hun/uw
mi
tu
su
nuestro
vuestro
su
mi
tu
su
nuestra
vuestra
su
mis
tus
sus
nuestros
vuestros
sus
mis
tus
sus
nuestras
vuestras
sus
enkelvoud
meervoud
mnl.
mnl.
vr.
vr.
LEERDOEL: bezittelijk voornaamw.
Welke verschillen zien jullie?

Slide 25 - Slide

Bezittelijk vnw.
  • Het bezittelijk vnw. richt zich in het Spaans naar het bezit en niet naar de bezitter zoals in het Nederlands. 
  • Is het bezit meervoud, dan wordt het bezittelijk vnw. ook meervoud. Bij nuestro/vuestro heb je ook nog een vrouwelijke vorm --> nuestra/vuestra. 
  • Kijk naar het woord wat erachter staat. Is dat meervoud, dan wordt het bez. vnw. ook meervoud. Is het vrouwelijk dan verandert nuestro/vuestro in nuestra/vuestra
LEERDOEL: bezittelijk voornaamw.
Módulo pág. 20, 21, 

Slide 26 - Slide

voorbeelden:
  • mi casa                         =   mijn huis
  • tus libros                      =   jouw boeken
  • nuestra profesora        =   onze lerares
  • sus amigos                   =   zijn/haar vrienden
LEERDOEL: bezittelijk voornaamw.
Módulo pág. 20, 21, 

Slide 27 - Slide

Ahora vosotros.

Slide 28 - Slide

Esta es _______ amiga.
A
mi
B
mis

Slide 29 - Quiz

¿Dónde están ________ libros?
A
tu
B
tus

Slide 30 - Quiz

__________ abuela es muy simpática.
A
nuestro
B
nuestra

Slide 31 - Quiz

__________ mochilas están en la clase.
A
vuestros
B
vuestras

Slide 32 - Quiz

___________ amigos están en casa.
A
su
B
sus

Slide 33 - Quiz

__________ alumnos están en casa.
A
nuestros
B
nuestras

Slide 34 - Quiz

Describe tu familia
Tengo.....
Mi madre se llama...
Mi hermano tiene... años
.......

Slide 35 - Slide

A trabajar
LA: pág. 52 ej. 2 y 3
pág. 53 ej. 4
Klaar? begin alvast aan je huiswerk.

Slide 36 - Slide