H 8.5 Eenheden van tijd

Wat gaan we deze les doen?


- Huiswerk nakijken
- Terugblik
- Doelen van deze les
- Theorie
- Huiswerk
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat gaan we deze les doen?


- Huiswerk nakijken
- Terugblik
- Doelen van deze les
- Theorie
- Huiswerk

Slide 1 - Diapositive

Huiswerk nakijken

Blauwe snelhechter

H 8.5 Eenheden van gewicht
opdrachten 54, 56, 57, 59

Slide 2 - Diapositive

Terugblik
Ik ken de eenheden van gewicht. 

Ik kan de eenheden van gewicht omrekenen. 

Ik kan met de eenheden van gewicht, in een contextsom, rekenen. 

Slide 3 - Diapositive

Welke eenheden horen bij de grootheid gewicht?

Slide 4 - Question ouverte

Doelen van deze les
- Ik ken de begrippen ochtend, middag, avond, nacht en weet welke 
   tijden bij de begrippen horen. 
- Ik kan de aankomsttijd van een reis berekenen. 
- Ik kan de tijdsduur, van bijvoorbeeld een reis of film, berekenen. 
- Ik ken de meest gebruikte eenheden van tijd (1 dag = 1 etmaal). 
- Ik kan de meest gebruikte eenheden van tijd omrekenen. 
- Ik kan rekenen met de meest gebruikte eenheden van tijd. 
- Ik weet dat 2,45 niet 2 uur en 45 min is. 
- Ik kan met de rekenmachine tijd omrekenen.

Slide 5 - Diapositive

Ochtend, middag, avond of nacht (blz. 92)
nacht     = 0 - 6 uur
ochtend  = 6 - 12 uur
middag   = 12 - 18 uur
avond    = 18 - 24 uur

Slide 6 - Diapositive

Eindtijd berekenen (blz. 93)
Karin rijdt met de auto van Emmen naar Breda.
Zij vertrekt om 8.45 uur. Volgens de routeplanner duurt de autorit 2 uur en 27 min. Hoe laat is Karin in Breda?

1. Tel eerst de hele uren erbij: 8.45 uur + 2 uur = 10.45 uur
2. Nu moet je de 27 min er nog bij doen: 10.45 uur tot 11.00 uur 
   is 15 min erbij. Er komen nog 12 min bij. 

                                                          Karin is om 11.12 uur in Breda.




 









aantal
240









aantal







Slide 7 - Diapositive

Opdracht 62 (blz. 94)


1.
Tel eerst hele uren erbij.           2. Tel daarna de min erbij.
timer
1:00

Slide 8 - Diapositive

Tijdsduur berekenen (blz.94)
Siep vertrekt om 10.37 uur met de trein uit Groningen. 
Om 14.05 uur komt hij in Eindhoven aan. 
Hoe lang duurt de treinreis?

Van 10.37 uur naar 11.00 uur is 23 min.
Van 11.00 uur naar 14.00 uur is 3 uur.
Van 14.00 uur naar 14.05 uur is 5 min.

                  De treinreis duurt 23 min + 3 uur + 5 min = 3 uur en 28 min.

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 66 (blz. 95)
timer
1:00

Slide 10 - Diapositive

Eenheden van tijd (blz.95)
1 millennium = 1 000 jaren
1 eeuw        = 100 jaren
1 jaar         = 4 kwartalen
1 jaar         = 12 maanden
1 jaar         = 52 weken
1 jaar         = 365 of 366 dagen
1 kwartaal   = 3 maanden
1 kwartaal   = 13 weken
1 week = 7 dagen
1 dag = 24 uren
1 dag = 1 etmaal
1 uur = 60 minuten
1 uur = 4 kwartieren
1 kwartier = 15 minuten
1 minuut = 60 seconden

Slide 11 - Diapositive



Eenheden van tijd omrekenen 
(blz.95)

Slide 12 - Diapositive

Opdracht 70 (blz. 96)


a. 3 weken = ... dagen               d. 6 jaren     = ... maanden
b. 2 dagen = ... uren                 e. 8 jaren     = ... kwartalen
c. 4 uren   = ... minuten             f. 3 minuten = ... seconden
timer
1:00

Slide 13 - Diapositive

Rekenen met tijd (blauwe snelhechter blz. 107)
Bij rekenen met tijd moet je goed opletten.

2,45 uren is niet 2 uren en 45 min.
2,45 uren is 2 uren en 0,45 x 60 min = 2 uren en 27 min.

Zo is 3,6 jaren, 3 jaren en 0,6 x 365 = 3 jaren en 219 dagen.

Slide 14 - Diapositive

Opdracht 69 (blauwe snelhechter blz. 107)

a. Hoeveel jaren en hoeveel dagen is 5,8 jaar?
b. Hoeveel uren en hoeveel minuten is 3,2 uur?
c. Hoeveel dagen en hoeveel uren is 6,5 dagen?
d. Hoeveel minuten en hoeveel seconden is 520 seconden?
timer
1:00

Slide 15 - Diapositive

Doelen van deze les
- Ik ken de begrippen ochtend, middag, avond, nacht en weet welke 
   tijden bij de begrippen horen. 
- Ik kan de aankomsttijd van een reis berekenen. 
- Ik kan de tijdsduur, van bijvoorbeeld een reis of film, berekenen. 
- Ik ken de meest gebruikte eenheden van tijd (1 dag = 1 etmaal). 
- Ik kan de meest gebruikte eenheden van tijd omrekenen. 
- Ik kan rekenen met de meest gebruikte eenheden van tijd. 
- Ik weet dat 2,45 niet 2 uur en 45 min is. 
- Ik kan met de rekenmachine tijd omrekenen.

Slide 16 - Diapositive

Opgaven maken

Boek H 8.5 
opdrachten
 64, 65,, 69, 72, 73, 74 

Blauwe snelhechter (blz. 107)
 opdracht 70

Slide 17 - Diapositive

Huiswerk

Boek H 8.5 
opdrachten
 64, 65, 69, 72, 73, 74 

Blauwe snelhechter (blz. 107)
 opdracht 70

Slide 18 - Diapositive