Omrekenen kJ -kcal

Omrekenen van KJ naar kcal
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Omrekenen van KJ naar kcal

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Lesdoelen:
  • Ik kan opnoemen hoeveel energie een jongen/ meisje nodig heeft
  • Ik kan omrekenen tussen calorieën en joule

Slide 3 - Diapositive

Energie
  • Bij verbranding komt energie vrij in de vorm van warmte en licht
  • Ook in je lichaam komt energie vrij bij verbranding van voedsel. Dit wordt gebruikt voor beweging en hitte

Slide 4 - Diapositive

Joule
Energie meet je in joule (J).
1 joule is heel klein dus rekenen we in kJ 
1 kJ = 1 000 J

Slide 5 - Diapositive

Energie verbruik
  • 1 verdieping omhoog lopen = 10 kJ
  • 1km hardlopen = 200kJ

  • 20% energie nodig voor de werking van je hersenen

  • 14 jarige ongeveer 11 000 kJ per dag 
  • Jongens iets meer

Slide 6 - Diapositive

Voedsel
  • Op etiketten van voedingswaarden staat bij hoeveel energie er bij verbranding in je lichaam vrij komt.
  • 100 gram pindakaas = 2 690 kJ
  • Bij voedsel wordt energie 
       ook aangegeven in 
       kilocalorien (kcal)
        1kcal = 4,2 kJ

Slide 7 - Diapositive

32 kJ = ... J
A
0,032
B
0,32
C
32
D
32 000

Slide 8 - Quiz

2690 kJ = ... kcal
A
2,69
B
11,298
C
640
D
11 298

Slide 9 - Quiz

Hoeveel kJ is 500 kcal?
A
119
B
0,5
C
500
D
2 100

Slide 10 - Quiz

Energie in voedsel
  • Dit wordt meestal aangegeven in kilojoule per 100 gram (kJ/100g) en dranken in kJ/100ml
  • Voedingswaarde= verbrandingswarmte van voedsel
  • Van alle voedingstoffen gebruikt het lichaam
  • koolhydraten, vetten en eiwitten voor verbranding
  • 1g eiwit/ koolhydraten = 17kJ
  • 1g vet = 38 kJ

Slide 11 - Diapositive

Voedingswaarde op een etiket betekent hetzelfde als verbrandingswarmte.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

1kcal is gelijk aan 4,2 kJ
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

De brandstoffen in voedsel zijn eiwitten, vetten en waterstof.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

De verbrandingswarmte van vet is hoger dan die van koolhydraten.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat heb je
vandaag geleerd?

Slide 16 - Carte mentale

Opdracht 30 van het boek (blz. 117)

Slide 17 - Question ouverte

Opgaven
29, 31, 32, 33 (blz 117)

Slide 18 - Diapositive