Quiz thema 1, 2 en 4 (leerjaar 3)

Quiz thema 1, 2 en 4 (leerjaar 3)
Organen en cellen
Seksualiteit en voortplanting 
Ordening 
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Quiz thema 1, 2 en 4 (leerjaar 3)
Organen en cellen
Seksualiteit en voortplanting 
Ordening 

Slide 1 - Diapositive

Levende wezens
vertonen 7 levenskenmerken.
De levenskenmerken zijn:




A
Waarnemen, ademhalen, voortplanten, uitscheiden, groeien, voeden, bewegen.
B
Waarnemen, ademhalen, verplanten, uitscheiden, groeien, voeden, ontwikkelen.
C
Waarnemen, ademhalen, voortplanten, uitgaan, groeien, voeden, ontwikkelen.
D
Waarnemen, fietsen, ademhalen, boodschappen doen, uitscheiden, groeien, voeden.

Slide 2 - Quiz

Plassen is een levenskenmerk, het levenskenmerk wat hierbij hoort is:
A
Voeding
B
Ademhaling
C
Uitscheiding
D
Waarnemen

Slide 3 - Quiz

Wat vervoert de voedingsstoffen naar alle organen en cellen?
A
de maag
B
het bloed
C
de darmen
D
je speeksel

Slide 4 - Quiz

Alle cellen bestaan uit organen
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

van groot naar klein...
A
Cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels, organismen
B
orgaanstelsels, organismen, organen, weefsels, cellen
C
weefsels, cellen, organen, orgaanstelsels
D
organisme, orgaanstelsels, organen, weefsels, cellen

Slide 6 - Quiz

Welke celkenmerken hebben de rijken?
Bacteriën
Dieren
Planten
Schimmels
Heeft geen celkern. 
Wel een celwand.
Heeft geen celwand.
Wel een celkern. 
Heeft een celkern, celwand en bladgroenkorrels.
Heeft een celkern en celwand,
maar geen bladgroenkorrels.

Slide 7 - Question de remorquage

Welke celkenmerken heeft dit organisme?
celwand
celmembraan
celkern 
bladgroen korrels

Slide 8 - Question de remorquage

Welke celkenmerken heeft dit organisme?
celwand
celmembraan
celkern 
bladgroen korrels

Slide 9 - Question de remorquage

Bij de mens bevatten lichaamscellen 46 chromosomen. In welk orgaan of welke organen worden cellen geproduceerd die 23 chromosomen bevatten?
A
Alleen in orgaan 5
B
Alleen in de organen 6 en 7
C
Alleen in de organen 2, 6, 7,
D
Alleen in orgaan 7

Slide 10 - Quiz

Wat is mitose ?
A
Celdeling voor nieuwe lichaamscellen
B
Mitose komt alleen voor bij dieren
C
Mitose is een verbrandingsproces
D
Celdeling voor geslachtscellen

Slide 11 - Quiz


Mitose
Waar vindt geen mitose plaats?
A
Het ontstaan van een huidcel in de huid van een olifant.
B
Het ontstaan van een bastcel in de stengel van een klimop.
C
De celdeling van een bevruchte eicel.
D
Het ontstaan een zaadcel bij vleermuizen.

Slide 12 - Quiz

Wat is een ander woord voor meiose?
Wat ontstaat bij meiose?
A
Gewone celdeling, er ontstaan lichaamscellen
B
Gewone celdeling, er ontstaan eicellen en zaadcellen
C
Reductiedeling, er ontstaan lichaamscellen
D
Reductiedeling, er ontstaan eicellen en zaadcellen

Slide 13 - Quiz

Ovulatie is …
A
… het binnenkomen van een eicel in de baarmoeder
B
… de celdeling die aan de vorming van de eicel vooraf gaat
C
… de ontwikkeling van een onrijpe tot een rijpe eicel
D
… het vrijkomen van een rijpe eicel uit de eierstok

Slide 14 - Quiz

Sleep de onderstaande secundaire geslachtskenmerken naar het juiste vak.
Secundaire geslachtskenmerken
jongen
Secundaire geslachtskenmerken
beiden
Secundaire geslachtskenmerken
meisje
borsten
groeispurt
baard in de keel
bredere heupen
okselhaar
gespierdere lichaamsbouw
schaamhaar
gezichtsbeharing
volgroeien schaamlippen

Slide 15 - Question de remorquage

Wat is anticonceptie?
A
Daardoor wordt een vrouw niet zwanger
B
Dat je een cadeau krijgt
C
Dat je geen zin hebt om op bezoek te gaan
D
Dat je ergens tegen bent

Slide 16 - Quiz

Wat is geen anticonceptie?
A
Prikpil
B
Hormoon staafje
C
Nuvaring
D
Zilver spiraaltje

Slide 17 - Quiz

Wat is de ovulatie?
A
Ander woord voor de menstruatie
B
Eicel komt vrij uit de eierstok
C
De overgang bij vrouwen van 50.

Slide 18 - Quiz

penis
bijbal
zaadbal
balzak
eikel

Slide 19 - Question de remorquage

eierstok
baarmoeder
baarmoedermond
eileider
vagina

Slide 20 - Question de remorquage

Het organisme heeft geen bladgroenkorrels
A
Planten
B
Bacteriën, dieren of schimmels

Slide 21 - Quiz

Het organisme heeft een celkern in alle cellen
A
Bacteriën
B
Planten, dieren of schimmels

Slide 22 - Quiz

Het organisme heeft geen celwand om alle cellen
A
Bacteriën
B
Schimmels
C
Planten
D
Dieren

Slide 23 - Quiz

Het dier is symmetrisch
A
eencelligen
B
holtedieren, wormen, stekelhuidigen
C
sponzen
D
weekdieren, geleedpotigen, gewervelden,

Slide 24 - Quiz

Het dier is tweezijdig symmetrisch
A
holtedieren
B
stekelhuidigen
C
wormen, weekdieren
D
gewervelden, geleedpotigen

Slide 25 - Quiz

Het dier heeft een skelet en is niet lang en dun
A
wormen
B
weekdieren, gewervelden, geleedpotigen

Slide 26 - Quiz

Het dier heeft een uitwendig skelet
A
weekdieren
B
gewervelden
C
geleedpotigen

Slide 27 - Quiz

Het skelet is een pantser
A
weekdieren
B
gewervelden
C
geleedpotigen

Slide 28 - Quiz

Het lichaam is gedeeltelijk opgebouwd uit segmenten
A
duizendpoten
B
kreeftachtigen
C
insecten
D
spinnen

Slide 29 - Quiz

Het dier heeft zes poten
A
duizendpoten
B
kreeftachtigen
C
insecten
D
spinnen

Slide 30 - Quiz

Wie zijn meer verwant: Geleedpotigen en holtedieren of geleedpotigen en stekelhuidigen
A
Stekelhuidigen
B
Holtedieren
C
Beide hetzelfde

Slide 31 - Quiz

Geleedpotigen hebben:
A
6 poten
B
8 poten
C
tot 750 poten
D
al het bovenstaande

Slide 32 - Quiz


Geleedpotigen zijn:
A
tweezijdig symmetrisch
B
veelzijdig symmetrisch
C
niet symmetrisch
D
asymmetrisch

Slide 33 - Quiz

Een hooiwagen is een geleedpotig dier.
Tot welke groep van de geleedpotigen behoort een hooiwagen?

A
spinachtigen
B
insecten
C
kreeftachtigen
D
veelpotigen

Slide 34 - Quiz

Gewervelden
A
Vissen, vogels, reptielen, amfibieën en zoogdieren
B
Vogels, reptielen, zoogdieren, amfibieën en insecten
C
Vissen, reptielen, insecten en sponzen
D
Geleedpotigen, vogels, vissen, zoogdieren en reptielen

Slide 35 - Quiz

Gewervelden hebben een ...
A
Inwendig skelet
B
Uitwendig skelet
C
Geen skelet

Slide 36 - Quiz

kenmerkend van mossen is
A
geen wortels, stengels en bladeren
B
voortplanting door zaden, stengels en bladeren

Slide 37 - Quiz

Een sporenplant heeft
A
wel bladeren, geen wortels, geen bloemen
B
wel bladeren, wel wortels, wel bloemen
C
wel bladeren, wel wortels, geen bloemen
D
geen bladeren, wel wortels, geen bloemen

Slide 38 - Quiz

Vaatplanten en sporenplanten zijn beide vaatplanten. Wat betekent dit?
A
de planten hebben geen wortels
B
de planten hebben geen bladeren
C
de planten hebben wortels, stengels en bladeren
D
de planten hebben altijd bloemen

Slide 39 - Quiz

Is deze plant een vaatplant?
A
Ja deze plant is een vaatplant want hij heeft vaatbundels
B
Nee, deze plant is geen vaatplant want hij heeft geen vaatbundels

Slide 40 - Quiz

Hiernaast zie je een vaatplant. Waar horen deze bij?
A
Bij de zaadplanten
B
Bij de sporenplanten

Slide 41 - Quiz

Wat is hier een sporenplant?
A
B
C
D

Slide 42 - Quiz

Einde
en wat nu? 

Slide 43 - Diapositive

Ga zelfstandig leren
  1. Oude examens maken / oefeningen 
  2. Gebruik eindexamensite.nl 
  3. Oefen, bekijk filmpjes, lees informatie via biologiepagina.nl 
  4. Bekijk filmpjes via youtube (bijvoorbeeld biologie met Joost)
  5. Gebruik de methode en oefen daar: test jezelfs, diagnostische/afsluitende toets/ examenvragen per thema

Slide 44 - Diapositive