TaalCompleet 4.8

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

TaalCompleet 4.8

Wie?

Wat?

Waar?

Wanneer?

Hoeveel?

WIE?

Wie geeft jou les?

mevrouw Carolyn Koenders

WAT?

Wat ga je doen?

Ik ga Nederlands leren.

WAAR?

Waar is mevrouw Carolyn?

Mevrouw Carolyn is op school.

WANNEER?

Wanneer heeft mevrouw Carolyn vrij?

Op vrijdag is mevrouw Carolyn vrij.

Hoeveel? 

Hoeveel leerlingen zitten er in de klas?

Er zitten 14 leerlingen in de klas. 

Wie is dit?

1. Tom
2. De pen
3. Hagelslag
4. De boterham

Wat ga je eten?

1. Tineke
2. De soep
3. Bas
4. Het bord

Wie is blij vandaag?

1. Ik
2. De tafel
3. De stoelen
4. Het water

Wat ga je doen?

1. Voetballen
2. Om 9 uur
3. Zes
4. De buurman

Wie zit op de stoel?

1. De kast
2. Anja
3. De stoel
4. Het water

_______ is moe?

1. Wie
2. Wat
3. Waar
4. Hoeveel

_____ doe je?

1. Wie
2. Wat
3. Waar
4. Wanneer

_____ moeten we doen?

1. Wie
2. Wat
3. Waar
4. Wanneer

______ is boos?

1. Wie
2. Wat
3. Wanneer
4. Hoeveel

_____ poetst de tafel?

1. Wie
2. Wat
3. Waar
4. Hoeveel

Hoeveel boterhammen eet jij?

1. 3
2. Hagelslag
3. bij het ontbijt
4. Nikki

Wanneer ga je naar huis?

1. Nederland
2. Omdat ik moe ben
3. Om 8 uur
4. Joerie

Waar is het station?

1. Om 6 uur
2. Hier, de eerste straat naar links
3. Om hij ziek is
4. De man

Hoeveel tomaten gaan er in de soep?

1. vanavond
2. acht
3. thuis
4. De mevrouw

Wanneer is de school klaar?

1. Omdat de juf boos is
2. Om 3 uur
3. Het station
4. De juf

Waar ga je naartoe?

1. Naar huis
2. Omdat ik honger heb
3. Om 10 uur
4. Het meisje

Wanneer is het weekend?

1. Overmorgen
2. Omdat zij niet slapen
3. Op school
4. Als het zaterdag en zondag is

_________ ben je thuis? Om tien uur.

1. Waar
2. Wanneer
3. Wat
4. Hoeveel

_________ is het station?

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel
4. Wie

__________ mensen komen er eten?

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel
4. Wie

___________ is het vakantie? Over veel weken!

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel
4. Wat

____________ suiker wil je in de thee?

1. Hoeveel
2. Wannneer
3. Waar
4. Wie

___________ is mevrouw Dijks?

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel
4. Wie

___________ hebben we de toets? Donderdag!

1. Waar
2. Wanneer
3. Wat
4. Wie

Wat is de goede volgorde?

1. de docent - woont - waar?
2. de docent - waar - woont?
3. waar - de docent - woont?
4. waar - woont - de docent?

Wat is de goede volgorde?

1. wie - de boodschappen - doet?
2. de boodschappen - doet - wie?
3. wie - doet - de boodschappen?
4. doet - wie - de boodschappen?

Wat is de goede volgorde?

1. jij - drink - wat - 's ochtends?
2. wat - drink - jij - 's ochtends?
3. wat - jij - drink - 's ochtends?
4. drink - 's ochtends - jij - wat?

Wat is de goede volgorde?

1. kosten - hoeveel - de peren?
2. de peren - kosten - hoeveel?
3. hoeveel - kosten - de peren?
4. hoeveel - de peren - kosten?