Oefenen taalverzorging H4 t/m H6

Nederlands
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
We gaan vandaag oefenen voor de toets! Doe goed mee, dat scheelt al veel voor de toets van aanstaande vrijdag!

Slide 2 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Proesten Sanne [.....] het uit van het lachen

Slide 3 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Reageren Mijn oma [......] vandaag niet op mijn berichten

Slide 4 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Worden Morgen [......] ik gebeld door school.

Slide 5 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.


Maken Ik [.....] gisteren een lekkere taart voor mijn familie.

Slide 6 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.


Wachten Hij [.....] gisteren de hele dag op de uitslag

Slide 7 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.


Gaan Waarom [.....] jij niet naar het schoolfeest?

Slide 8 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.


Smijten Simone [.....] haar boeken op de grond.

Slide 9 - Question ouverte

Noteer het meervoud van het volgende woord.

Baard

Slide 10 - Question ouverte

Noteer het meervoud van het volgende woord.

mug

Slide 11 - Question ouverte

Noteer het meervoud van het volgende woord.

dief

Slide 12 - Question ouverte

Noteer het meervoud van het volgende woord.

prijs

Slide 13 - Question ouverte

Wanneer gebruik je een 's in het meervoud?

Slide 14 - Question ouverte

Vul een voorzetsel in.
Mijn boekt ligt [....] de tafel

Slide 15 - Question ouverte

Vul een voorzetsel in.
De kat staat [....] de kast

Slide 16 - Question ouverte

Vul een voorzetsel in.
Hij reageerde [....] de leerling

Slide 17 - Question ouverte

Vul een voorzetsel in.
Ik erger me [....] de docent.

Slide 18 - Question ouverte

Vul een voorzetsel in.

Probeer goed te luisteren [....] de docent.

Slide 19 - Question ouverte

Waarom gebruiken we verwijswoorden?

Slide 20 - Question ouverte

Noteer het woord of de woorden waar het woord tussen haakjes naar verwijst.

Ik vind de tas van Brian niet zo mooi, maar die van Niels is wel gaaf.

die verwijst naar __________

Slide 21 - Question ouverte

Noteer het woord of de woorden waar het woord tussen haakjes naar verwijst.

De huizen die vorig jaar zijn gebouwd, worden binnenkort afgebroken.

die verwijst naar __________

Slide 22 - Question ouverte

Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.

Noteer twee woorden die je kunt gebruiken als je verwijst naar een man

Slide 23 - Question ouverte

Kies het juiste woord.

[Ken/Kun] jij mij zeggen waar de docent is?
A
Ken
B
Kun

Slide 24 - Quiz

Toen ik op de basisschool zat [kende/kon] ik veel beter lezen dan nu.
A
kende
B
kon

Slide 25 - Quiz

De puppy [leg|ligt] altijd bij mij op schoot.
A
ligt
B
legt

Slide 26 - Quiz