tussenletters in samenstellingen

Spelling
tussenletters in samenstellingen 
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling
tussenletters in samenstellingen 

Slide 1 - Diapositive

Wat kan je aan het einde van de les? 

Slide 2 - Diapositive

Voordat je aan de slag gaat.. 
Kijk eerst het instructiefilmpje! 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Opdracht 1
Maak van de woorden een correcte samenstelling 

Slide 5 - Diapositive

omgang + regeling
A
omgangregeling
B
omgangsregeling

Slide 6 - Quiz

stad + centrum
A
stadcentrum
B
stadscentrum

Slide 7 - Quiz

eenman + zaak
A
eenmanzaak
B
eenmanszaak

Slide 8 - Quiz

bioscoop + stoel
A
bioscoopstoel
B
bioscoopsstoel

Slide 9 - Quiz

onweer + bui
A
onweerbui
B
onweersbui

Slide 10 - Quiz

beroep + speler
A
beroepspeler
B
beroepsspeler

Slide 11 - Quiz

staat + steun
A
staatsteun
B
staatssteun

Slide 12 - Quiz

gevoel + temperatuur
A
gevoeltemperatuur
B
gevoelstemperatuur

Slide 13 - Quiz

passagier + schip
A
passagierschip
B
passagiersschip

Slide 14 - Quiz

protest + stem
A
proteststem
B
protestsstem

Slide 15 - Quiz

Opdracht 2 
Maak samenstellingen en gebruik zo nodig -(e)n of -e

Slide 16 - Diapositive

zwijn + stal
A
zwijnestal
B
zwijnenstal
C
zwijnstal
D
zwijnsstal

Slide 17 - Quiz

groente + soep
A
groentensoep
B
groentesoep
C
groentessoep

Slide 18 - Quiz

beer + leuk
A
berenleuk
B
beerleuk
C
bereleuk
D
beersleuk

Slide 19 - Quiz

spin + web
A
spinneweb
B
spinweb
C
spinsweb
D
spinnenweb

Slide 20 - Quiz

tarwe + brood
A
tarwesbrood
B
tarwenbrood
C
tarwebrood

Slide 21 - Quiz

koek + pan
A
koekepan
B
koekpan
C
koekspan
D
koekenpan

Slide 22 - Quiz

zon + steek
A
zonnensteek
B
zonsteek
C
zonnesteek
D
zonssteek

Slide 23 - Quiz

beer + hol
A
berehol
B
berenhol
C
beerhol
D
beershol

Slide 24 - Quiz

geboorte + kaartje
A
geboortekaartje
B
geboortenkaartje
C
geboorteskaarte

Slide 25 - Quiz

invalide + plaats
A
invalideplaats
B
invalidenplaats
C
invalidesplaats

Slide 26 - Quiz

Opdracht 3
Geef van de beweringen aan of ze juist zijn. 

Slide 27 - Diapositive

Omdat je stationswinkel schrijft, schrijf je ook stationschef.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Spinnewiel is correct geschreven, omdat het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

Je schrijft groentensoep, want het meervoud van groente is groenten.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

Zonnenscherm schrijf je met een -n, want het meervoud van zon is zonnen.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quiz

Je schrijft veearts, want vee heeft geen meervoud.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Je schrijft berenklauw, dus ook berensterk.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quiz

Je bent klaar! 
Als je nog vragen hebt, stuur me dan een berichtje! 

Slide 34 - Diapositive