5.4 Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Reflexen en het autonome zenuwstelsel
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Je kunt uitleggen hoe reflexen werken, en wat de reflexboog is

Je kunt het verschill tussen het para- en het orthosympatische zenuwstelsel aangeven

Slide 2 - Diapositive

Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit:
A
Motorische- en gevoelszenuwcellen
B
Schakelcellen en sensorische zenuwcellen
C
De hersenen , hersenstam en het ruggenmerg
D
De hersenen, hersenstam en zenuwen

Slide 3 - Quiz

Wat gebeurt er in een zintuigcel?
A
Schakelcellen geven signalen aan elkaar door
B
Prikkels worden omgezet in impulsen
C
Impulsen worden omgezet in prikkels

Slide 4 - Quiz

Welke cel of cellen hebben minstens één axon?
A
Gevoelszenuwcellen
B
Motorischezenuwcellen
C
Zowel gevoels- als motorische zenuwcellen
D
Geen van beiden

Slide 5 - Quiz

Welke cel of cellen hebben één lange dentriet
A
Gevoelszenuwcellen
B
Motorischezenuwcellen
C
Zowel gevoels- als motorische zenuwcellen
D
Geen van beiden

Slide 6 - Quiz

De grijzestof is in de hersenen aan de ... kant te vinden terwijl het in het ruggenmerg aan de .... kant zit (kies: Buiten - Binnen)

Slide 7 - Question ouverte

Bewuste reacties
Animale zenuwstelsel regelt vooral bewuste reacties:

Impulsen ontstaan in bewegingscentra van de grote hersenen, via schakelcellen naar de cellen in de kleine hersenen en vervolgens naar shakelcellen in de hersenstam en het ruggenmerg. Vanaf daar gaan de impulsen via bewegingszenuwcellen naar spieren

Slide 8 - Diapositive

Reflexen
Weg die impulsen afleggen: Reflexboog
Bestaat uit een receptor, condctoren en een effector

Slide 9 - Diapositive

Zijn de hersenen onderdeel van reflexbogen?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Autonome zenuwstelsel
Autonome/vegetatieve zenuwstelsel staat niet onder invloed van de wil
Onder te verdelen in twee delen: Parasympatisch en orthosympatisch -> tegengestelde werking

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Parasympatisch
Brengt het lichaam in een toestand van rust
Voorbeelden: Stimuleert vertering, verlaagt adem-frequentie, verlaagt hartslag
Orthosympatisch
Zorgt er voor dat het lichaam activiteiten kan verichten 
Voorbeelden: Remt de werking van geslachtsorganen, verhoogt ademfrequentie en verwijdt de vertakkingen van de bronchiën

Slide 13 - Diapositive

Innerveren
Alle organen in je lichaam zijn verbonden met zenuwen die de organen door impulsen kunnen beïnvloeden
Doelwitorgaan: orgaan dat door een bepaald deel van het CZS wordt beïnvloed
Elk doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door twee zenuwen van het autonome zenuwstelsel, dubbele innervatie 

Slide 14 - Diapositive

Welk deel is 's nachts het meest actief?
A
Orthosympatisch
B
Parasympatisch

Slide 15 - Quiz

Welk deel is het meest actief als er adrenaline aanwezig is?
A
Orthosympatisch
B
Parasympatisch

Slide 16 - Quiz

Tot welk deel van het zenuwstelsel behoort een bewegingszenuwcel die deel uitmaakt van de reflexboog waardoor je je hand terugtrekt als je iets heets aanraakt?
A
Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel
B
Animale zenuwstelsel

Slide 17 - Quiz

Leerdoelen
Je kunt uitleggen hoe reflexen werken, en wat de reflexboog is

Je kunt het verschill tussen het para- en het orthosympatische zenuwstelsel aangeven

Slide 18 - Diapositive