H4 032-12-2024 herh. bijwoord

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Mardi, le 3 décembre 2024 (2)
Z: maak het werkblad
K: bespreking van het werkblad
Z: herhaling van het bijwoord (quiz)
Z: maken Écrire ex. 14 & 15 

Do: Formatieve check 

Slide 2 - Diapositive

Grammaire A: L'adverbe
Een bijwoord zegt iets over:

1. een werkwoord - Je vais rapidement m'habiller.
2. een bijvoeglijk naamwoord - C'est une très belle fille. 
3. een andere bijwoord - Je vais me présenter très brièvement.
4. een hele zin - Heureusement, on n'a pas d'épreuve aujourd'hui.

Slide 3 - Diapositive

La forme de l'adverbe
Om een bijwoord te maken heb je nodig:

het bijvoeglijk naamwoord
+
het achtervoegsel 'ment'

Il est poli.                        Hij is beleefd.
Il parle poliment.         Hij praat beleefd.

Slide 4 - Diapositive

La forme de l'adverbe
Il y a trois cas:

1) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een klinker:
bijv. nw + ment -> poli wordt dan poliment,

2) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een medeklinker:
eerst vrouwelijk maken dan + ment:
actif >> active >> activement
heureux >> heureuse >> heureusement
doux >> douce >> doucement


Slide 5 - Diapositive

La forme de l'adverbe
3) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -ent of -ant,
zet je er -emment of -amment achter.

récent -> récemment
suffisant -> suffisamment
prudent -> prudemment

Uitzondering: lent -> lentement




Slide 6 - Diapositive

Onregelmatige vormen 




Let op! v
Vite is een bijwoord. 
Het is niet afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord.

Il roule vite / rapidement. Hij rijdt snel.
Une voiture rapide. Een snelle auto.

Slide 7 - Diapositive

Onregelmatige vormen 
Dat is een goede voetbalspeler     goed is een bijvoeglijk naamwoord.
C'est un bon joueur de foot             bon est un adjectif.

Hij speelt goed                                       goed is een bijwoord.
Il joue bien                                                bien est un adverbe

Slide 8 - Diapositive

(klein = petit)
C'est ma ...............soeur ...............
A
ma soeur petit
B
ma petite soeur
C
ma petit soeur
D
ma soeur petite

Slide 9 - Quiz


C'est un .............. film ...............
A
un film intéressant
B
un intéressant film
C
un film intéressante
D
un intéressante film

Slide 10 - Quiz

Goed of fout?
Il parle poliment
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

Goed of fout?
Je parle bon le français
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Goed of fout?
Cette voiture roule vite.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Goed of fout?
C'est un bon chanteur.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Goed of fout?
Ce joueur de foot joue mal.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 16 - Quiz

Bijwoord van gewelddadig

Violent --> ?
A
Violentment
B
Violentement
C
Violemment

Slide 17 - Quiz

Choisis la bonne forme. Adjectif ou adverbe?

Louise m'a écrit qu'elle n'est pas très …. en Norvège
A
heureuse
B
heureusement
C
heureux
D
heureuses

Slide 18 - Quiz

Choisis la bonne forme.

Cette voiture roule très ......... ​

A
lentement
B
lentemment
C
lente
D
lent

Slide 19 - Quiz

Wat is het bijwoord van "sportif"

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het verschil?
Il chante bien.
C'est un bon chanteur.

Slide 21 - Question ouverte

Au revoir 

Slide 22 - Diapositive