H4 09-01-2025

Jeudi, le 8 janvier 2025
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
K: Bespreken rubric van de schrijftoets
Z: Maak de oefentoets 
     Evalueer, wat gaat al goed en wat nog niet?
Z: Ga aan de slag met het voorbereiden op je schrijftoets.
- herhaling van alle grammatica chapitre 2 L'adverbe
- leren via verbuga 
- leren via lessonup 
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Jeudi, le 8 janvier 2025
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
K: Bespreken rubric van de schrijftoets
Z: Maak de oefentoets 
     Evalueer, wat gaat al goed en wat nog niet?
Z: Ga aan de slag met het voorbereiden op je schrijftoets.
- herhaling van alle grammatica chapitre 2 L'adverbe
- leren via verbuga 
- leren via lessonup 

Slide 1 - Diapositive

Schrijftoets in week 3
Deel 1 : Idioom

Deel 2: Grammaire (bijwoord, avoir, être, aller in 5 tijden)

Deel 3: Schrijftoets (schrijf een biografie over een bekend persoon, gebruik hierin signaalwoorden, passé composé en imparfait)

Slide 2 - Diapositive

Nuttige zinnen voor de schrijftoets
1 Il/ Elle a .... enfants.
2 Il s'est marié/ Elle s'est mariée avec ... 
3 Il est né/ Elle est née le .....
4 Il/Elle a ... frères/soeurs
5 Autrefois, il habitait à ....
6 Maintentant il habite à ...
7 En 20... il a commencé sa carrière ...
8 J'ai choisi cette personne parce que j'aime ses films, sa musique, ses livres. 

Slide 3 - Diapositive

1 Hij is geboren op 2 juli in 1962.

Slide 4 - Question ouverte

2 Zij heeft 4 kinderen.

Slide 5 - Question ouverte

3 Vroeger woonde zij in Parijs.

Slide 6 - Question ouverte

4 Tegenwoordig woont hij in Amsterdam.

Slide 7 - Question ouverte

5 Ik heb voor deze persoon gekozen omdat ik van haar muziek houd.

Slide 8 - Question ouverte

6 Louane is bekend geworden dankzij haar rol in La famille Bélier.

Slide 9 - Question ouverte

Grammaire A: L'adverbe
Een bijwoord zegt iets over:

1. een werkwoord - Je vais rapidement m'habiller.
2. een bijvoeglijk naamwoord - C'est une très belle fille. 
3. een andere bijwoord - Je vais me présenter très brièvement.
4. een hele zin - Heureusement, on n'a pas d'épreuve aujourd'hui.

Slide 10 - Diapositive

La forme de l'adverbe
Om een bijwoord te maken heb je nodig:

het bijvoeglijk naamwoord
+
het achtervoegsel 'ment'

Il est poli.                        Hij is beleefd.
Il parle poliment.         Hij praat beleefd.

Slide 11 - Diapositive

La forme de l'adverbe
Il y a trois cas:

1) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een klinker:
bijv. nw + ment -> poli wordt dan poliment,

2) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een medeklinker:
eerst vrouwelijk maken dan + ment:
actif >> active >> activement
heureux >> heureuse >> heureusement
doux >> douce >> doucement


Slide 12 - Diapositive

Grammaire A: l'adverbe
Dat is een goede voetbalspeler     goed is een bijvoeglijk naamwoord.
C'est un bon joueur de foot             bon est un adjectif.

Hij speelt goed                                       goed is een bijwoord.
Il joue bien                                                bien est un adverbe

Slide 13 - Diapositive

La forme de l'adverbe
3) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -ent of -ant,
zet je er -emment of -amment achter.

récent -> récemment
suffisant -> suffisamment
prudent -> prudemment

Uitzondering: lent -> lentement




Slide 14 - Diapositive

Onregelmatige vormen van het bijwoord




Let op! v
Vite is een bijwoord. 
Het is niet afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord.

Il roule vite / rapidement. Hij rijdt snel.
Une voiture rapide. Een snelle auto.

Slide 15 - Diapositive


C'est un .............. film ...............
A
un film intéressant
B
un intéressant film
C
un film intéressante
D
un intéressante film

Slide 16 - Quiz

(klein = petit)
C'est ma ...............soeur ...............
A
ma soeur petit
B
ma petite soeur
C
ma petit soeur
D
ma soeur petite

Slide 17 - Quiz

Wat is het bijwoord van "sportif"

Slide 18 - Question ouverte

Goed of fout?
Il parle poliment
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quiz

Goed of fout?
Je parle bon le français
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quiz

Goed of fout?
Cette voiture roule vite.
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quiz

Goed of fout?
C'est un bon chanteur.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quiz

Goed of fout?
Ce joueur de foot joue mal.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 24 - Quiz

Bijwoord van gewelddadig

Violent --> ?
A
Violentment
B
Violentement
C
Violemment

Slide 25 - Quiz

Choisis la bonne forme.

Cette voiture roule très ......... ​

A
lentement
B
lentemment
C
lente
D
lent

Slide 26 - Quiz

Au revoir 

Slide 27 - Diapositive