Hoofdstuk 4

CRIMINALITEIT

4.1

1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 7 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

CRIMINALITEIT

4.1

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Criminaliteit
Gedrag dat door de wet strafbaar is gesteld

Slide 3 - Diapositive

criminaliteit is relatief

onder criminaliteit verstaan we gedrag dat door de overheid strafbaar is gesteld.
plaatsgebonden
Wat in Nederland strafbaar is, is niet in een ander land strafbaar of andersom. Wat strafbaar is hangt af van de geldende normen en waarden in een land
tijdgebonden
Wat vroeger niet strafbaar was is nu wel strafbaar. bijv. het gebruik van een drone op een bepaalde plek. Wetgeving loopt altijd achter nieuwe ontwikkelingen aan. Of het is juist nu niet meer strafbaar terwijl het vroeger wel strafbaar wel zo was.

Slide 4 - Diapositive

Opdracht criminaliteit in de horeca

1. Geef 3 voorbeelden van criminaliteit kunnen in de horeca voorkomen. Bekijk het vanuit de eigenaar, de werknemer en vanuit de gast.


2. Nummer de 3 voorbeelden van meest ernstig naar minst ernstig.


3. Welke verklaringen zijn er voor het criminele gedrag bij de 3 voorbeelden?

 

4. Bedenk bij de 3 voorbeelden wat de beste straf zou zijn volgens jullie.

Slide 5 - Diapositive

Sociale wetenschappen en criminaliteit
Oorzaken:
Waar komt crimineel gedrag vandaan?
In welke situatie komt criminaliteit vaak voor?

Oplossingen:
Welke keuzes maken politici?
Moeten we zwaarder straffen?

Slide 6 - Diapositive

4.2 Eisen
Eisen waaraan onderzoek moeten voldoen

Slide 7 - Diapositive

Eisen van onderzoek
Er zijn vijf eisen aan een goed onderzoek:
  1. Betrouwbaarheid
  2. Validiteit
  3. Representativiteit
  4. Generaliseerbaarheid
  5. Transparantie

Slide 8 - Diapositive

Betrouwbaarheid
Een onderzoek is betrouwbaar als het bij herhaling dezelfde resultaten oplevert. Daarnaast moet het nauwkeurig zijn.

Als je vraagt wie de beste spits uit de 
Eredivisie is aan alleen PSV-supporters, 
dan krijg je geen betrouwbaar antwoord.

Slide 9 - Diapositive

Validiteit
Er moet gemeten worden met helder omschreven standaarden die verantwoord kunnen worden.

Dit betekent dat de uitkomsten van je onderzoek geldig (valide) moeten zijn.

Als je in een enquete vraagt wat iemands lievelingskleur is, dan kom je niet te weten wat het stemgedrag van iemand bepaalt.
=> Deze vraag is dus niet valide.

Slide 10 - Diapositive

Representativiteit
De steekproef moet een dwarsdoorsnede van de totale onderzoeksgroep (populatie) zijn.

Aselecte steekproef
> De steekproef is at random bepaald.

Selecte steekproef
> De steekproef is niet at random 
bepaald.

Slide 11 - Diapositive

Generaliseerbaarheid
Onderzoeksgegevens moeten ook gelden voor andere contexten / de hele populatie.

Wordt ook wel externe validiteit genoemd.

Slide 12 - Diapositive

Transparantie
Het moet helder zijn hoe het onderzoek is uitgevoerd, de gegevens zijn verzameld en hoe de gegevens zijn geanalyseerd.

Door het transparant te maken, neemt de 
herhaalbaarheid van het onderzoek toe.

Slide 13 - Diapositive

Wetenschapsfilosofie
Wat is ware kennis?

Empirisme
  • Alle ware kennis komt voort uit waarnemingen

Rationalisme
  • Ware kennis komt voort uit Rede (ratio), dus het verstand

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Falsificatie en paradigma
Falsificatie betekent dat je een theorie wilt ontkrachten of verwerpen. Popper geloofde dat men door dit te doen steeds verder tot de waarheid komt.

Paradigma is het referentiekader van een onderzoeker, een soort wetenschappelijke ideologie.

Slide 17 - Diapositive

4.3 
Vraagstukken Maatschappijwetenschappen

Slide 18 - Diapositive

Toolkit MAW
Bij MAW maken we gebruik van een soort gereedschapskist waarmee we de samenleving en sociale vraagstukken kunnen onderzoeken.

Slide 19 - Diapositive

Schrijf de vier hoofdconcepten op.

Slide 20 - Question ouverte

Vraagstukken
De vijf vraagstukken die worden onderscheiden:
  1. Vormingsvraagstuk
  2. Bindingsvraagstuk
  3. Verhoudingsvraagstuk
  4. Veranderingsvraagstuk
  5. Welvaartsvraagstuk

Slide 21 - Diapositive

Vormingsvraagstuk
Het vormingsvraagstuk gaat over de manier waarop mensen een identiteit ontwikkelen.

Begint bij baby’s en gaat het hele leven door.

Vorming (hoofdconcept)
  • Het proces van verwerving van een bepaalde identiteit.

Slide 22 - Diapositive

Welke kernconcepten en waarom deze?

Slide 23 - Question ouverte

Bindingsvraagstuk
Het bindingsvraagstuk gaat over hoe mensen met elkaar verbonden zijn in een samenleving. 

Type bindingen: Affectief, cognitief, economisch en politiek 

Binding (hoofdconcept)
  • De relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.

Slide 24 - Diapositive

Leg uit waarom het kernconcept cultuur zowel bij vorming als bij binding past.

Slide 25 - Question ouverte

Verhoudingsvraagstuk
Het verhoudingsvraagstuk gaat over de manier waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en de wijze waarop de samenleving daarmee omgaat.

 Het gaat daarmee enerzijds om de objectieve verschillen tussen mensen en anderzijds de maatschappelijke waardering van die verschillen.

Verhouding (hoofdconcept)
  • De wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar onderlinge betrekkingen tussen staten.


Slide 26 - Diapositive

Bedenk een onderzoeksvraag die binnen dit vraagstuk past

Slide 27 - Question ouverte

Veranderingsvraagstuk
Het veranderingsvraagstuk gaat over hoe een samenleving verandert en waardoor dat bepaald wordt.

Verandering (hoofdconcept)
  • De richting en het tempo van de ontwikkelingen in de samenleving en de mogelijkheden en onmogelijkheden deze te beïnvloeden.

Slide 28 - Diapositive

Welke veranderingen hebben er plaatsgevonden?

Slide 29 - Question ouverte

Welvaartsvraagstuk
Het welvaartsvraagstuk gaat over hoe een samenleving haar welvaart in stand houdt en hoe deze verdeeld wordt.

Dit is meer een vraagstuk voor economen.

Slide 30 - Diapositive

Om welk vraagstuk gaat het?
Iran in conflict met Verenigde Staten over vliegdekschip

A
Welvaartsvraagstuk
B
Bindingsvraagstuk
C
Vormingsvraagstuk
D
Verhoudingsvraagstuk

Slide 31 - Quiz

Om welk vraagstuk gaat het?
Vuurwerk: veiligheid, milieu en traditie
(let op meerdere antwoorden)

A
Welvaartsvraagstuk
B
Bindingsvraagstuk
C
Vormingsvraagstuk
D
Veranderingsvraagstuk

Slide 32 - Quiz

4.4 Theorieën en paradigma's

Slide 33 - Diapositive

Criminologische theorieën
Wetenschappelijk onderzoek naar criminaliteit levert verschillende antwoorden op. Waarom?

Slide 34 - Diapositive

Gelegenheidstheorie/rationele keuze theorie (Felson/ Cohen)

Criminaliteit vanuit rationeel denkende en handelende mensen

Een crimineel weegt de kosten en baten van zijn acties af.
(gelegenheid staat situatie centraal/ rationele keuze staat dader centraal)

Slide 35 - Diapositive

etiketteringstheorie
Howard Becker
Je krijgt door de sociale omgeving een etiket 'crimineel' en gaat jezelf er dan ook naar gedragen -> Selffulfilling prophecy

Slide 36 - Diapositive

bindingstheorie
je wilt een ander niet telleurstellen wanneer er sprake is van sterke bindingen. Zijn die er niet dan is het makkelijker de stap tot crimineel gedrag te zetten

Slide 37 - Diapositive

Bindingstheorie

In ieder mens schuilt een crimineel.
Bindingen vormen een rem op criminele neigingen.

- affectieve bindingen

- economische bindingen

- cognitieve bindingen

- politieke bindingen

Slide 38 - Diapositive

structurele-deviantietheorie
rijken hebben de macht en kunnen zelfs de wetten zo vormen dat het in hun voordeel is. Wanneer zij de fout ingaan wordt dat eigenlijk niet opgemerkt. Afwijkend gedrag(=deviant gedrag)

Slide 39 - Diapositive

De voormalig topman van staalbedrijf Arcus uit Dordrecht, die jarenlang een extreem luxe leven leidde op kosten van zijn werkgever, moet het bedrijf ruim 1,6 miljoen euro terugbetalen.

Slide 40 - Diapositive


Welke theorie biedt de beste verklaring en waarom?

Slide 41 - Diapositive

Micro (gedrag individu)

Gelegenheidstheorie
Rationelekeuze theorie
Etiketteringstheorie
Macro (samenlevingen)

Bindingstheorie
Structurele deviantietheorie

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

Binnen de sociale wetenschappen is er niet één heersend idee, maar er zijn verschillende paradigma's!

micro vs macro niveau
en
conflict vs consensus

Slide 44 - Diapositive

Paradigma's

Slide 45 - Diapositive

Het rationele-actor-paradigma
Kern:
Actoren streven zo veel als mogelijk hun
eigenbelang na. Bij hun beslissingen maken ze een  rationele afweging tussen voor- en nadelen (homo economicus). 

Mensen gaan bindingen aan en onderhouden die
als zij daar voordeel bij hebben.

Kosten vs Baten
Adam Smith

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Vidéo

Het sociaal constructivisme
Het sociaal constructivisme stelt dat verschijnselen sociale constructies zijn. 
De werkelijkheid is dan ook sociaal geconstrueerd.

Dit wil zeggen dat ‘de’ werkelijkheid niet bestaat 
en dat wat men ziet als ‘werkelijkheid’ sterkt afhangt 
van de sociale context waarin men verkeert. 
Wat mensen voor waar aannemen. De manier 
waarop ze de werkelijkheid kennen, is 
ontstaan in onderlinge interacties en is 
gerelateerd aan het perspectief. 
Max Weber

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Vidéo

Het functionalisme-paradigma 
Wetenschappers binnen het functionalisme-paradigma benadrukken het belang van de onderlinge verbondenheid 
en betrokkenheid als functies die bijdragen
 aan het voortbestaan van de samenleving. 
Zij richten zich op vragen als: 
Wat bindt mensen onderling? 
Wat zijn indicatoren van sociale cohesie? 

Voor het voortbestaan van een samenleving 
is een zekere mate van cohesie noodzakelijk. 

Emile Durkheim

Slide 50 - Diapositive

Slide 51 - Vidéo

Het conflict-paradigma
Kern:
Wetenschappers binnen het conflict-paradigma
stellen juist de afwezigheid van 
sociale cohesie centraal. 

Een belangrijk aspect van groepsvorming is 
dat men bepaalt wie wel en wie niet tot de 
groep behoort. Dit duidt mogelijk op 
sociale uitsluiting en kan leiden tot conflicten.


Karl Marx

Slide 52 - Diapositive

Slide 53 - Vidéo