Les 1bk, Taal Lezen NN Moedertaal

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Welkom bij het vak Nederlands
  • Telefoon in de tas
  • We gaan direct op onze eigen plek zitten
  • Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood
  • Stil is ook stil.  Steek je hand wanneer je wat wilt vragen
  • Zitten volgens plattegrond (mits aanwezig) 
  • Luisteren naar elkaar als iemand anders aan het woord is 
  • Luisteren naar de docent als de docent aan het woord is



Slide 2 - Diapositive

Even checken: 
Wat moet je verplicht meenemen voor iedere les:

  • Lesboek 
  • iPad 
  • Schrift
  • Pen

Slide 3 - Diapositive

Vandaag
  • Leerdoelen 
  • Herhaling  moedertaal, vreemde taal en tweede taal 
  • Taal uit de buurt, blz 88
  • Aan de slag met opdracht 1, 2 en 3
  • Nakijken opdracht 1, 2 en 3
  • Evaluatie 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Lesdoelen
Je leert wat moedertaal,
een tweede taal
en een vreemde taal zijn. 
Je leert over regionale taalverschillen

Slide 6 - Diapositive

Wat is moedertaal
A
de taal die je vanaf je geboorte leert
B
Engels
C
Een soort wiskunde
D
De taal van je moeder

Slide 7 - Quiz

Wat is een tweede taal
A
Engels
B
De taal die je leert naast je moedertaal
C
De taal die je leert op school
D
Straattaal

Slide 8 - Quiz

Wat is een vreemde taal
A
Engels
B
Een taal die je nog niet kent
C
Frans
D
Een taal die je geleerd heb op school

Slide 9 - Quiz

Wat is een standaard taal
A
De taal die iedereen in een land spreken kan
B
Engels
C
Een taal die iedereen spreekt
D
Spaans

Slide 10 - Quiz

Wat is dialect
A
Fries
B
Limburgs
C
Een verbastering
D
een speciale taal

Slide 11 - Quiz

Wat is meertalig
A
Dat je meerderen talen begrijpt
B
dat je meerderen talen spreekt
C
dat je Fries snapt
D
Frans

Slide 12 - Quiz

Wat is een leenwoord
A
een woord dat uit een andere taal komt
B
Een woord die je nog moet terugbetalen
C
een lening
D
Een woordsoort

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Lien

Moedertaal
Wat is een moedertaal?

  • Taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.

Slide 15 - Diapositive

Vreemde taal
Wat is een vreemde taal?

  • Taal die je later leert spreken.

Slide 16 - Diapositive

Tweede taal
Wat is een tweede taal?

  • Taal die je er later bij leert en bijna net zo goed leert spreken als je moedertaal.

Slide 17 - Diapositive

Wat is volgens jou de meest gebruikte moedertaal ter wereld?
A
Arabisch
B
Mandarijn Chinees
C
Engels
D
Spaans

Slide 18 - Quiz

De meest gesproken
moedertalen 
ter wereld
1 - Mandarijn Chinees (1,2 miljard)
2 - Spaans (437 miljoen)
3 - Engels (372 miljoen)
4 - Arabisch (295 miljoen)
5 - Hindi (260 miljoen)
6 - Bengali (242 miljoen)
7 - Portugees (219 miljoen)
8 - Russisch (154 miljoen)
9 - Japans (128 miljoen)
10 - Punjabi (110 miljoen)

Slide 19 - Diapositive

Aan de slag
  • Pak je boek erbij op blz. 88;
  • Bekijk de afbeelding van Nederland
  • Maak opdracht 1, 2 en 3  in je schrift.

Klaar? Lees in je leesboek.


timer
15:00

Slide 20 - Diapositive

Nakijken opdracht 1
Opdracht 1
1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Mijn moedertaal is Nederlands / Turks.
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Drie vragen bij de tekst kunnen zijn: Wat is moedertaal? Waarom heet moedertaal geen vadertaal? Hoe komt het dat baby’s het merken dat er een bekende taal wordt gesproken?
3 x
4 x


Slide 21 - Diapositive

Nakijken opdracht 2 bk en kgt
Opdracht 2
Moedertaal leer je van je ouders of verzorgers. waar
Met moedertaal maak je al kennis in de buik van je moeder. waar
Moedertaal is de eerste taal die je hoort. waar
Baby’s die net geboren zijn, kunnen nog geen verschil in taal horen. niet waar
Als baby’s de moedertaal horen, zijn ze rustiger dan wanneer ze een vreemde taal horen. waar

Slide 22 - Diapositive

Nakijken opdracht 2 kgt
Je bent meertalig als je meer dan één taal kunt spreken. waar / niet waar
Het duurt ongeveer tien jaar voordat je je moedertaal perfect kunt
spreken, schrijven en verstaan. waar / niet waar


Slide 23 - Diapositive

Nakijken opdracht 3 kgt

1 Nederlands is voor Inge haar moedertaal / tweede taal / vreemde taal
Frans is voor Inge een moedertaal / tweede taal / vreemde taal
2 Nederlands is voor Michael zijn moedertaal / tweede taal / vreemde taal
Chinees is voor Michael een moedertaal / tweede taal / vreemde taal
3 Nederlands is voor Musa zijn moedertaal / tweede taal / vreemde taal
Frans en Engels zijn voor Musa een moedertaal / tweede taal / vreemde taal
Arabisch is voor Musa zijn moedertaal / tweede taal / vreemde taal

Slide 24 - Diapositive

Nakijken opdracht 3 voor bk
1. Onderstreep in de tekst de woorden die met taal te maken hebben.
[1] Bart is geboren en opgegroeid in Nederland. Thuis en op school heeft hij altijd alleen Nederlands gesproken. Nederlands is dus zijn moedertaal. Op school heeft hij ook Frans geleerd. In die taal kan hij zichzelf voorstellen, eten bestellen en een hotelkamer reserveren. Maar het Franse journaal volgen of een sollicitatiebrief schrijven in het Frans is te moeilijk voor hem.
[2] Is Bart tweetalig? Nee, volgens de meeste mensen niet. Volgens hen ben je pas echt tweetalig als je twee of meer talen even goed kent. Je moet ze heel goed kunnen spreken, verstaan, lezen en schrijven.

Slide 25 - Diapositive

Nakijken opdracht 3 voor bk
[3] Er zijn op de wereld iets minder dan 200 landen, maar er bestaan ongeveer 6000 talen. Je snapt het al: de meeste mensen ter wereld gebruiken dus meer dan één taal. Ongeveer 80% van de wereldbevolking is tweetalig. In veel Afrikaanse landen gebruikt iedereen zelfs wel drie of vier talen. In de grote steden in Nederland (zoals Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag) gebruikt meer dan de helft van de kinderen ook dagelijks meer dan één taal.

Slide 26 - Diapositive

Nakijken opdracht 3 voor bk
Goed: als er 10-13 verschillende woorden zijn onderstreept.

Gedeeltelijke goed: als er 7-10 verschillende woorden zijn onderstreept.

Fout: als er minder dan 6 verschillende woorden zijn onderstreept.

Slide 27 - Diapositive

Evaluatie 
  1. wat ging er goed en wat minder?
  2. is het leerdoel helder?
  3.  weet je wat je moet doen?
  4. heb je vragen en of opmerkingen?




Slide 28 - Diapositive

Huiswerk
  • Pak je boek erbij op blz. 88;
  • Bekijk de afbeelding van Nederland
  • Maak opdracht 1, 2 en 3  in je schrift.

Fijne dag en tot morgen.


Slide 29 - Diapositive