1MH Taal par. 1 Moedertaal

Nederlands
Cursus 4.1
Moedertaal
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Cursus 4.1
Moedertaal

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Lezen in leesboek
  • Theorie 
  • Oefeningen maken
  • Nakijken
  • Quiz! (alleen bij tijd over)
  • Uitleg huiswerk 
  • Evaluatie van de les

Slide 2 - Diapositive

Lezen
Pak je leesboek en ga 10  minuten in stilte lezen.

Slide 3 - Diapositive

Leerdoel

  • Je leert:

wat moedertaal, tweede taal en vreemde taal zijn.

Slide 4 - Diapositive

Moedertaal
Steek je vinger op als...
  • je moedertaal Nederlands is.
  • je moedertaal een andere taal is.
  • je ouders sinds hun geboorte Nederlands spreken
  • je ouders een andere moedertaal hebben behalve Nederlands. Welke moedertaal is dit?


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Moedertaal
Wat is een moedertaal?

  • Taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte..

Slide 7 - Diapositive

Tweede taal
Wat is een tweede taal?

  • Taal die je er later bij leert en bijna net zo goed leert spreken als je moedertaal.

Slide 8 - Diapositive

Vreemde taal
Wat is een vreemde taal?

  • Taal die je later leert spreken.
  • VB: Op school leer je Engels, Frans en Duits.

Slide 9 - Diapositive

Aan de slag
Pak je FLEX-boek erbij op blz. 90.
Maak opdracht 2 in je FLEX-boek.

Klaar? Lees in je leesboek.


timer
10:00

Slide 10 - Diapositive

Aan de slag
  • Pak je FLEX-boek erbij op blz. 91;
  • Bekijk de video op het scherm.
  • Maak opdracht 3 in je schrift.

Klaar? Lees in je leesboek.


timer
5:00

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Hoofd, schouders, knie, etui
  • Vorm tweetallen. Twee personen gaan tegenover elkaar staan.
  • Leg een etui tussen jullie in.
  • De spelleider roept afwisselend 'hoofd, schouders of knie'. Probeer zo snel mogelijk het genoemde aan te raken
  • Als de spelleider 'etui' roept, probeer je zo snel mogelijk de etui te pakken. Wie de etui als eerste heeft, wint. 
timer
5:00

Slide 13 - Diapositive

Nakijken opdracht 2
  1.  ver-jaar-dags-taart, ver-re-kij--ker, verme-nig-vul-di-gen.
  2. Nee, dan is het lastiger. Als Nederlands je moedertaal is, weet je meestal ‘vanzelf’ waar de klemtonen liggen. Dat heb je zo geleerd en dat voel je aan. Anderstaligen moeten de klemtonen leren met regels.
  3. De | goochelaar | toverde | een | konijn | uit | zijn | hoge | hoed.
  4. Een moedertaalspreker is al in de buik van zijn moeder vertrouwd geraakt met de klemtonen en het ritme van zijn moedertaal. Dit helpt later te begrijpen waar woorden beginnen en eindigen.



Slide 14 - Diapositive

Nakijken opdracht 2
5 ‘Bund’ zou wel kunne voorkomen, maar ‘bnund’ niet, want de lettercombinatie ‘bn’ komt niet voor in het Nederlands (behalve in ‘abnormaal’, maar daar zijn het twee lettergrepen).
6 en 7: Eigen antwoord
8 Dat kan, maar dat hoeft niet. We noemen iemand pas tweetalig, als hij een tweede taal (bijna) even goed kent als zijn moedertaal.
9 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Engels, Frans en Duits.
10 Het is makkelijker om Duits te leren, want die taal lijkt meer op het Nederlands dan het Japans (en de letters zijn hetzelfde).



Slide 15 - Diapositive

Nakijken opdracht 3
  1. Sommige woorden gebruikt hij alleen op school (waar Hij Nederlands spreekt) en andere woorden alleen thuis (waar hij Turks spreekt). Die woorden kent hij dus maar in één taal. Daarnaast zijn er ook woorden die hij op school en thuis gebruikt: die kent hij in twee talen.
  2. Lena leert sneller Nederlands, omdat ze dat zowel op school als met haar vader spreekt. Duits spreekt ze alleen met haar moeder.
  3. Als je een taal veel zelf praat, dan leer je hem ook beter.



Slide 16 - Diapositive

Nakijken opdracht 3
4 Talen lijken los van elkaar te staan, maar ze zijn eigenlijk met elkaar verbonden (zoals bij de toppen van een ijsberg, zie je niet dat ze onder water met elkaar te maken hebben). Dus als je dingen in de ene taal leert, helpen die ook bij de andere taal.
5
- Je leert makkelijker een derde taal.
- Als je met anderen praat, snap je hun bedoeling beter.
- Je kent meer talen.




Slide 17 - Diapositive

Hoofd, schouders, knie, etui
  • Vorm tweetallen. Twee personen gaan tegenover elkaar staan.
  • Leg een etui tussen jullie in.
  • De spelleider roept afwisselend 'hoofd, schouders of knie'. Probeer zo snel mogelijk het genoemde aan te raken
  • Als de spelleider 'etui' roept, probeer je zo snel mogelijk de etui te pakken. Wie de etui als eerste heeft, wint. 
timer
5:00

Slide 18 - Diapositive

Pauze!
  • Je blijft in het lokaal.
  • Je mag even praten, rondje door het lokaal lopen,op je mobiel, etc. 
timer
5:00

Slide 19 - Diapositive

Quiz
  • Pak je laptop en ga naar: lessonup.app

  • Log in op je account en doe mee. Lukt dit niet? Gebruik dan de pincode.
  • Je vult alleen je eigen naam in!

Slide 20 - Diapositive

Moedertaal is de eerste taal die je hoort.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Met moedertaal maak je al kennis in de buik van je moeder.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Baby's die net geboren zijn, kunnen nog geen verschil in taal horen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Als baby's de moedertaal horen, zijn ze rustiger dan wanneer ze een vreemde taal horen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Je moedertaal is:
A
De taal die je altijd met je moeder spreekt.
B
De taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.
C
De tweede taal die je leerde.
D
Hetzelfde als je vadertaal.

Slide 25 - Quiz

Een tweede taal:
A
Is hetzelfde als een vreemde taal.
B
Is een taal die je weinig gebruikt.
C
Leer je spreken vanaf je geboorte.
D
Leer je er later bij.

Slide 26 - Quiz

Wanneer ben je meertalig?
A
Als je meer talen regelmatig gebruikt.
B
Als je één taal spreekt.
C
Als je je moedertaal vloeiend spreekt.
D
Als je in een andere taal alleen 'hallo' kunt zeggen.

Slide 27 - Quiz

Een vreemde taal
A
Is precies hetzelfde als een tweede taal.
B
Is hetzelfde als je moedertaal.
C
Is een buitenlandse taal die je later leert spreken.
D
Is een taal met gekke klanken.

Slide 28 - Quiz

Wat is volgens jou de meest gebruikte moedertaal ter wereld?
A
Arabisch
B
Mandarijn Chinees
C
Engels
D
Spaans

Slide 29 - Quiz

De meest gesproken
moedertalen 
ter wereld
1 - Mandarijn Chinees (1,2 miljard)
2 - Spaans (437 miljoen)
3 - Engels (372 miljoen)
4 - Arabisch (295 miljoen)
5 - Hindi (260 miljoen)
6 - Bengali (242 miljoen)
7 - Portugees (219 miljoen)
8 - Russisch (154 miljoen)
9 - Japans (128 miljoen)
10 - Punjabi (110 miljoen)

Slide 30 - Diapositive

Huiswerk
  • Opdracht 4 van blz 91
  • Zoek iemand die meertalig is en/of een andere moedertaal heeft dan het Nderlands. 
  • Stel hen de vragen van het invulformulier en vul de antwoorden in.
  • Neem het formulier weer mee naar de les.


Slide 31 - Diapositive

Ik herken het verschil tussen een moedertaal, tweede taal en vreemde taal.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Sondage

Leg in je eigen woorden het verschil tussen een moedertaal, tweede taal en vreemde taal uit.

Slide 33 - Question ouverte

Herhaling
  • Moedertaal: de eerste taal die we van onze ouders of verzorgers meekrijgen.

  • Vreemde taal: taal die je later leert spreken.

  • Tweede taal: taal die je er later bij leert en bijna net zo goed leert spreken als je moedertaal.

Slide 34 - Diapositive

Deze les vond ik...
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Sondage

Tops

Slide 36 - Carte mentale

Tips

Slide 37 - Carte mentale

Slide 38 - Lien