T3 B2: enzymen

VWO 5
Thema 3 - Stofwisseling in de cel
Bs 2
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

VWO 5
Thema 3 - Stofwisseling in de cel
Bs 2

Slide 1 - Diapositive

Organisch of anorganisch?
Anorganisch

Organisch
Eiwit
Zetmeel
NaCl
Glucose
DNA
Koolstofdioxide

Slide 2 - Question de remorquage

glucose + zuurstof                   water + koolstofdioxide
koolstofdioxide + water                  zuurstof + glucose
Dissimilatie
assimilatie
autotroof
autotroof en heterotroof
ATP nodig
levert ATP
bladgroenkorrels
alleen overdag
hele dag door

Slide 3 - Question de remorquage

Leerdoelen
Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven

Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Assimilatie/ dissimilatie
Assimilatie: kost energie
Dissimilatie: komt energie bij vrij (ATP)

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Aerobe dissimilatie van glucose bestaat uit 4 processen:

  1. Glycolyse: glucose wordt 2 pyrodruivenzuur, levert netto 2 ATP en 2 NADH,H+
  2. vorming acetyl-coA + citroenzuur + NADH,H+ uit pyrodruivenzuur + coA + NAD+ 
  3. citroenzuurcyclus: citroenzuur + 6NAD+ FAD + A + ADP wordt afgebroken tot CO2 + 6NADH,H+ FADH2 + ATP,  gebeurt 2 keer per glucosemolecuul 
  4. Ademhalingsketen/oxidatieve fosforylering: per NADH,H+ wordt 3 ATP gevormd, per FADH2 wordt 2 ATP gevormd

Al deze stappen zijn enzymen nodig

Slide 8 - Diapositive

atp'ase 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Substraat en product
De stof die door het enzym wordt omgezet heet het substraat

De stof die ontstaat door het 
enzym heet het product

Slide 12 - Diapositive

Werking enzymen
  • Cofactor: een speciaal ion of molecuul die nodig is voor de werking van een enzym 
  • Apo-enzym: het eigenlijke enzymmolecuul wanneer cofactor nodig is
  • Co-enzym: wanneer de cofactor een organische stof is worden deze stoffen co-enzymen genoemd (vitaminen en ATP)
  • ATP kan dus zowel substraat als co-enzym zijn (bv. Na+/K+-pomp)

Slide 13 - Diapositive

Regulering van stofwisseling
Remstoffen:
zware metalen (lood en 
cadmium)

 Activatoren:
sommige hormonen 
en medicijnen


Slide 14 - Diapositive

Enzymactiviteit

           de mate waarin een enzym een reactie versnelt

Afhankelijk van:
  • Temperatuur
  • pH
  • Concentratie deelnemende stoffen
  • Activatoren en remstoffen

Slide 15 - Diapositive

invloed enzym op activeringsenergie

Slide 16 - Diapositive

Enzymenactiviteit en temperatuur
Vanaf een bepaalde temperatuur denatureren enzymen

Denatureren = onomkeerbare verandering van ruimtelijke structuur
 

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

gevoelig voor zuurtegraad
reactieversnellers van stofwisselingsreacties
gereedschappen van de cel
bij lichaamstemperatuur is het te koud om in een cel normaal gesproken reacties te laten plaatsvinden
reactiespecifiek
herbruikbaar
substraatspecifiek
substraat = stof die wordt bewerkt


Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Enzymactiviteit
= de hoeveelheid substraat die wordt omgezet per tijdseenheid

De werking hangt o.a. af van het pH, de temperatuur, de substraatconcentratie, de enzymconcentratie en de aanwezigheid van activatoren en remstoffen

Slide 21 - Diapositive

Enzymactiviteit


De enzymactiviteit kan worden uitgedrukt in:
  • de hoeveelheid substraat die per tijdseenheid wordt omgezet;
  • de hoeveelheid reactieproduct die per tijdseenheid ontstaat.
De enzymactiviteit kan ook worden afgeleid uit de tijd die een bepaalde hoeveelheid enzym nodig heeft om een bepaalde hoeveelheid substraat om te zetten.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

vragen
VRAGEN? 

Slide 24 - Diapositive

Als ATP-ase H+-ionen transporteert met het concentratieverval mee, krijgt ATP-ase de naam: ATP-syntese. Wat gebeurt er dan met de ADP's en ATP's?
A
ADP wordt energierijk gemaakt naar ATP
B
ATP wordt energierijk gemaakt naar ADP
C
ADP wordt energiearm gemaakt naar ATP
D
ATP wordt energiearm gemaakt naar ADP

Slide 25 - Quiz

welke rol heeft ATP-ase
A
enzym
B
apo-eiwit
C
co-enzym
D
co-factor

Slide 26 - Quiz

Wat heeft een enzym altijd nodig om een product te maken?
A
co-enzym
B
eiwit
C
fotosynthese
D
substraat

Slide 27 - Quiz

Een enzym katalyseert een reactie. Dat betekent:
A
Het enzym versnelt een reactie en blijft zelf intact.
B
Het enzym versnelt een reactie en wordt daarbij opgebruikt.
C
Het enzym past op een bepaalde stof.

Slide 28 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 29 - Quiz

Welk/welke enzym(en) kunnen worden opgewarmd tot 45 graden en weer afgekoeld en werken daarna nog steeds?
A
Geen van de enzymen
B
Alleen enzym z
C
Enzym z en y
D
Enzymen z, y en x

Slide 30 - Quiz

Enzymen x, y, en z kunnen werkzaam zijn in hetzelfde organisme
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Bij 37 graden zijn er meer enzymen y dan z gedenatureerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Voor de teruggang van de koraalriffen worden diverse oorzaken genoemd. Door het broeikaseffect is de temperatuur van het water hoger dan de optimumtemperatuur. De verstoring van de fotosynthese zou veroorzaakt kunnen worden doordat de betrokken enzymen niet meer optimaal werken. Waardoor vermindert enzymwerking als de temperatuur hoger is dan de optimumtemperatuur?
A
omdat enzymen dan minder snel werken
B
omdat je enzymen altijd moet bewaren bij -20 graden
C
omdat er meer enzymen denatureren bij hogere temperatuur
D
omdat enzymen alleen werken bij de optimumtemperatuur

Slide 33 - Quiz

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 34 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van intacte enzym afneemt.

Slide 35 - Quiz

Een enzym katalyseert de reactie A + B ⇒ C. Men meet de concentratie C in de loop van de tijd. Wat kun je uit de grafiek concluderen?
A
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C versnelt de reactie.
B
De hoeveelheid C heeft een positieve invloed op de reactiesnelheid.
C
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C vertraagt de reactie.

Slide 36 - Quiz

Aan de slag
hw: 10 t/m 15
timer
5:00

Slide 37 - Diapositive

Aan de slag
hw: 10 + 16 t/m 20
timer
5:00

Slide 38 - Diapositive