Les 3, gram H (18-07) H1A

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Pak je werkboek en een pen.

Ga lezen in je Nederlands boek of ga verder met de woordzoeker van gisteren (geen woordzoeker meer? Ga lezen).

Aujourd'hui c'est mardi!            Fijn dat je er weer bent!

Le programme:

- Grammaire H werkwoord 'aller'

Les buts (leerdoelen):

- Aan het einde van de les kun je een tekst schrijven over jezelf

- Aan het einde van de les kun je het werkwoord aller + futur proche gebruiken

Est-ce que tout le monde est présent?

- Zijn we compleet? Wie missen we?

Ouvre le livre à la page 74

Grammaire H - het werkwoord 'aller' (= gaan)

Introduction:

Quoi? On fait ensemble exercice 29A

Wat betekent de titel? Waar gaan de mensen uit het liedje naartoe?

Grammaire H

Aller = gaan (in het Nederlands)

Futur proche = toekomende tijd (iets gaat in de toekomst gebeuren)

Vidéo

Samengevat:

Het werkwoord 'aller' = onregelmatig --> onlogisch --> uit je hoofd leren

Le futur proche = werkwoordtijd die iets zegt over de toekomst, iets dat binnenkort gaat gebeuren

- vorm = vorm van aller + hele werkwoord

je vais parler (ik ga praten), tu vas chanter (jij gaat zingen)

Quiz:

Koppel je laptop met de lessonup!

Het werkwoord 'aller' betekent:

1. Zijn
2. Hebben
3. Kunnen
4. Gaan

De futur proche is ..

1. de verleden tijd (ik at een appel)
2. de voltooide tijd (ik heb een appel gegeten)
3. de toekomende tijd (ik ga een appel eten)

Vertaal:
Je vais

1. Ik ga
2. Wij gaan
3. Hij gaat
4. Zij gaat

Vertaal:
Zij gaan

1. Nous allons
2. Vous allez
3. Tu vas
4. Ils vont

Kies de juiste vorm van aller:

Comment tu ........... (aller) à l'école?

1. vais
2. vas
3. va
4. vont

Kies de juiste vorm van aller:

Elles ne ......... (aller) pas au cinéma

1. vont
2. allez
3. va
4. vais

Futur proche:

Vorm van aller + hele werkwoord

Je vais danser 

Nous allons manger

Gaat over iets dat nog gaat gebeuren binnenkort

Vertaal:
Ik ga eten (manger)

1. Je mange
2. Je vais manger
3. Je vas manger
4. je vais mange

Vertaal:
Jullie gaan praten (parler)

1. Je vais parler
2. Vous allez parler
3. vous parlez
4. vous allez parlez

Au travail:

Quoi? Fais exercice 29BDE, 30ABC

Comment? De eerste 10 minuten werk je in stilte, daarna kun je fluisterend overleggen bij vragen

Prêt? Ga online Slim stampen --> vocabulaire A+B herhalen

Temps? 10 minuten voor de les stoppen we 

Les devoirs (huiswerk) pour demain 

- (Af)maken exercice 29BDE, 30ABC en 32A

- Leren grammaire D, herhalen vocabulaire A+B

Blooket:

Werkwoord aller + futur proche (toekomende tijd)