vwo 4 jeudi 27 mai - 2

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4,5

vwo 4

jeudi le 27 mai

Plaatje + titel

Waarover gaat deze tekst?

Vraag 1: Wat was voor Nick D'Aloisio de reden om een speciale software applicatie te maken? Citeer de eerste twee woorden van de zin waarin je dit leest.

Vraag 2: L'auteur le dit de quel ton?
D'un ton ...

1. fâché
2. indifférent
3. moqueur
4. sérieux

Kijk naar de titel en naar het plaatje. Waarover gaat deze tekst?

Vraag 3.1

1. wel
2. niet

Vraag 3.2

1. wel
2. niet

Vraag 3.3

1. wel
2. niet

Tekst 3: Kijk naar de titel en naar het plaatje. Waarover gaat deze tekst?

Vraag 4: "Carat Duchatelet, c'est du solide!" Uit welke twee zinnen blijkt dat? Citeer de eerste twee woorden van beide zinnen.

Vraag 5: Citeer de eerste twee woorden van de zin uit de tweede alinea waarin je leest waarom beroemdheden als prins Albert en David Cameron een beroep doen op Carat Duchatelet.

Vraag 6: A quoi sert le 3ème alinéa?

1. A
2. B
3. C
4. D

Vraag 7: Sur quel aspect de la société Carat Security Group est-ce que l'auteur met l'accent au 4ème alinéa?

1. A
2. B
3. C
4. D

Is er volgens de vijfde alinea verschil tussen een gewone auto en een gepantserde auto voor wat betreft de onderstaande aspecten?
1: de lengte

1. ja
2. nee

Is er volgens de vijfde alinea verschil tussen een gewone auto en een gepantserde auto voor wat betreft de onderstaande aspecten?
1: de hoogte

1. ja
2. nee

Is er volgens de vijfde alinea verschil tussen een gewone auto en een gepantserde auto voor wat betreft de onderstaande aspecten?
1: het gewicht

1. ja
2. nee

Is er volgens de vijfde alinea verschil tussen een gewone auto en een gepantserde auto voor wat betreft de onderstaande aspecten?
1: de maximumsnelheid

1. ja
2. nee

Vraag 9: Qu'est-ce que l'exemple de José Maria Aznar (ligne 103) montre?

1. A
2. B
3. C
4. D

Vraag 10: Choisissez le(s) mot(s) qui manque(nt) à la ligne 116.

Bekijk de titel en het plaatje: Waarover gaat deze tekst?

Vraag 9: Qu'est-ce que l'exemple de José Maria Aznar (ligne 103) montre?

1. A
2. B
3. C
4. D