H6 herhaling

Het doel van een tekst
Amuseren: de schrijver wil dat je je vermaakt.

Informeren: de schrijver wil dat je iets te weten komt.

Overtuigen: de schrijver wil dat je zijn mening overneemt.

Activeren: de schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Het doel van een tekst
Amuseren: de schrijver wil dat je je vermaakt.

Informeren: de schrijver wil dat je iets te weten komt.

Overtuigen: de schrijver wil dat je zijn mening overneemt.

Activeren: de schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.

Slide 1 - Diapositive

Voorbeelden van tekstsoort amuseren

Slide 2 - Carte mentale

Voorbeelden van tekstsoort activeren

Slide 3 - Carte mentale

Een schema is vooral bedoeld om een tekst te verfraaien.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

fairtrade
traditioneel
afkomst
gebruikelijk; naar een oude gewoonte
kerngezond
milieuvriendelijk
uit eerlijke handel verkregen

Slide 5 - Question de remorquage

De [....] wijnen worden over het algemeen beter beoordeeld dan de 'gewone' wijnen.
A
campagne
B
toenemende
C
biologische
D
stethoscoop

Slide 6 - Quiz

De politieke partijen voeren een felle [....] voor de Tweede Kamerverkiezingen.
A
campagne
B
biologische
C
spoedeisende
D
toenemende

Slide 7 - Quiz

Onze oude kater [....]: hij is gestopt met eten en ligt alleen nog maar op zijn vaste plekje.
A
is zo ziek als een hond
B
staat met één been in het graf
C
zit in de lappenmand

Slide 8 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:
Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.

Slide 9 - Diapositive

Welk woord is geen bijwoordelijke bepaling?
A
misschien
B
naar
C
niet
D
waarschijnlijk

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Slide 14 - Question ouverte

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Slide 15 - Question ouverte

Een bijwoord kan een ontkenning aangeven
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de bijwoorden in de volgende zin:
Daar, in dat kleine huisje, woonden vroeger kabouters.
Daar
in
dat
kleine
huisje
woonden
vroeger
kabouters
GOED
FOUT

Slide 17 - Question de remorquage

Aan welke klasgenoten heeft Lucia die leugens gisteren doorverteld?
blw
olw
zn
bn
ww
aanw. vnw
vr. vnw
vz
bw
aan
welke
Lucia
die
gisteren
doorverteld

Slide 18 - Question de remorquage

Lastige verwijswoorden

hen -> als lijdend voorwerp en na en voorzetsel
hun -> als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel

Slide 19 - Diapositive

Lastige verwijswoorden

wat -> verwijzen naar dat, datgene
wat -> verwijzen naar iets, niets, het enige
wat -> verwijzen naar overtreffende trap
wat -> verwijzen naar een hele zin

Slide 20 - Diapositive

Elis eindigde op de eerste plaats, [....] voor velen een grote verrassing was.
A
dat
B
wat

Slide 21 - Quiz

De vriendin [....] ik dit cadeau gekregen heb, heeft een partner met wie ze voortdurend op reis gaat.
A
van wie
B
waarvan

Slide 22 - Quiz

Mijn vriendinnen gaan vanavond naar de film, maar ik da niet met [....] mee.
A
hen
B
hun

Slide 23 - Quiz

Werkwoordsvormen
Een werkwoord heeft verschillende werkwoordsvormen:
  • infinitief (inf)
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
  • persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
  • voltooid deelwoord (vd)
  • onvoltooid deelwoord (od)

Slide 24 - Diapositive

werkwoordstijden
  • onvoltooid tegenwoordige tijd (Daan komt op bezoek)
  • onvoltooid verleden tijd (Lieke kwam op bezoek)
  • voltooid tegenwoordige tijd (Koen is op bezoek gekomen)
  • voltooid verleden tijd (Giel was op bezoek gekomen)

In de voltooide tijd is de pv een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop staat het voltooid deelwoord

Slide 25 - Diapositive

Kies de juiste letter(s)

[....]oma
A
c
B
cc
C
ck
D
k

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste letter(s)

tennisra[....]et
A
cc
B
k
C
ck
D
kk

Slide 27 - Quiz

Welke vorm heeft het omrande woord?
De giechelende meisjes kregen van hun geërgerde docent het verzoek de klas te verlaten.
A
inf
B
pvtt
C
od
D
bn

Slide 28 - Quiz

Welke vorm heeft het omrande woord?
De giechelende meisjes kregen van hun geërgerde docent het verzoek de klas te verlaten.
A
pvvt
B
pvtt
C
od
D
vd

Slide 29 - Quiz

Welke vorm heeft het omrande woord?
De giechelende meisjes kregen van hun geërgerde docent het verzoek de klas te verlaten.
A
pvtt
B
pvvt
C
bn
D
od

Slide 30 - Quiz

Welke vorm heeft het omrande woord?
De giechelende meisjes kregen van hun geërgerde docent het verzoek de klas te verlaten.
A
pvtt
B
pvvt
C
od
D
inf

Slide 31 - Quiz