2OK Zelftoets T5T6

Hoe goed ken je de leerstof van thema 5 en 6?
😒🙁😐🙂😃
1 / 40
suivant
Slide 1: Sondage
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoe goed ken je de leerstof van thema 5 en 6?
😒🙁😐🙂😃

Slide 1 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm in volgende zin?
Yasmine uit Humbeek gaat met de bus naar school.
A
Yasmine
B
Yasmine uit Humbeek
C
gaat
D
naar school

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het onderwerp in volgende zin?
Yasmine uit Humbeek gaat met de bus naar school.
A
Yasmine
B
Yasmine uit Humbeek
C
gaat
D
naar school

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm in volgende zin?
Haar bus komt regelmatig niet opdagen.
A
haar bus
B
komt
C
regelmatig
D
opdagen

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het onderwerp in volgende zin?
Haar bus komt regelmatig niet opdagen.
A
haar bus
B
komt
C
regelmatig
D
opdagen

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm in volgende zin?
De Lijn erkent het probleem.
A
de Lijn
B
het probleem
C
erkent

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het onderwerp in volgende zin?
De Lijn erkent het probleem.
A
de Lijn
B
het probleem
C
erkent

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe vind je de stam van een werkwoord?
A
ik zal ...
B
ik ... nu
C
meervoud vormen

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De stam van 'verdwalen' is ...
A
verdwalen
B
verdwal
C
verdwaal

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De stam van 'verhuizen' is ...
A
verhuizen
B
verhuis
C
verhuiz

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De stam van 'zitten' is ...
A
zitt
B
zitten
C
zit

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De stam van 'leven' is ...
A
lev
B
leef
C
leven

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De stam van 'rekenen' is ...
A
reken
B
rekenen
C
rek

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

PV = infinitief
PV = stam
PV = stam + t
je voor pv
ik
je na pv
hij/zij/het
wij/jullie/zij

Slide 14 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom (lachen) die leerling zijn klasgenoot uit?
A
lachen
B
lach
C
lacht
D
lachd

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom (concentreren) je je niet?
A
concentreren
B
concentreer
C
concentreert
D
concentreerd

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De leraar Frans (onthouden) nooit dat hij een toets heeft aangekondigd.
A
onthouden
B
onthoud
C
onthoudt

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik (beantwoorden) elk bericht onmiddelijk.
A
beantwoorden
B
beantwoord
C
beantwoordt

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sinds vorige week (mijden) mijn beste vriend me.
A
mijden
B
mijd
C
mijdt

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

(Rijden) jij met de bus naar school?
A
Rijden
B
Rijd
C
Rijdt

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

(Zijn) jij vaak moe op school?
A
Zijn
B
Ben
C
Is

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een tiener (hebben) vaak vermoeidheidsklachten tijdens het schooljaar.
A
hebben
B
heb
C
heeft

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij (kunnen) 's avonds niet vlot slapen.
A
kunnen
B
kan
C
kunt

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

's Morgens (zullen) hij vaak moe zijn.
A
zullen
B
zal
C
zult

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het probleem (kunnen) niet zo gemakkelijk aangepakt worden.
A
kunnen
B
kan
C
kunt

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dat (zijn) de schuld van het hormoon melatonine.
A
zijn
B
ben
C
is

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 27 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie is de zender?

Slide 28 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie is de ontvanger?

Slide 29 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de boodschap?
A
Door Coca-Cola te drinken kan je de FIFA World Cup winnen.
B
Door Coca-Cola te drinken word je een betere sporter.
C
Door Coca-Cola te drinken blijf je in magie geloven.
D
Door Coca-Cola te drinken krijg je magische krachten.

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk kanaal wordt er gebruikt?

Slide 31 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de bedoeling van het filmpje?
A
Dat cola-drinkers de FIFA World Cup winnen.
B
Dat je blijft geloven in magie.
C
Dat je Coca-Cola koopt.

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Logo
Slogan

Slide 33 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke trucs gebruiken de reclamemakers?
A
een slogan
B
humor
C
mooie mensen die het product gebruiken
D
beroemdheden die het product aanprijzen

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Spelling: dictee

Slide 35 - Question ouverte

reclame
Spelling: dictee

Slide 36 - Question ouverte

niveau
Spelling: dictee

Slide 37 - Question ouverte

razend
Spelling: dictee

Slide 38 - Question ouverte

make-up
combineren
onderscheiden
definitie
stelling
voorzien
de betekenis
de verschillen zien
samenbrengen
een zin waarin een mening gegeven wordt
er vooraf voor zorgen dat er iets is

Slide 39 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe goed ken je de leerstof van thema 5 en 6?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions