Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Even vooraf
We werken in thema 3 met wat symbolen. Dat zijn:
O: zuurstof (oxygen)
C: koolstof (carbon)
H: waterstof (hydrogen)
Slide 2 - Diapositive
O - C- H
Met deze symbolen kun je een aantal formules maken die stoffen aangeven.
Bijvoorbeeld:
Water is dan H2O
Koolstofdioxide is dan CO2
Zuurstof wordt aangegeven met O2
Slide 3 - Diapositive
Doelen
Je kunt vertellen wat er nodig is voor verbranding.
Je kunt uitleggen wat er ontstaat bij verbranding.
Je kunt een indicator voor koolstofdioxide noemen.
Slide 4 - Diapositive
Verbranding
Om iets te kunnen verbranden moet je aan de 3 brandvoorwaarden voldoen.
Dit werkt ook zo in je lichaam.
Slide 5 - Diapositive
Brandstof
Bij een vuurtje kun je als brandstof hout of kolen gebruiken. Een auto rijdt op benzine of diesel wat wordt gemaakt van olie. Veel mensen koken op gas.
En je lichaam werkt ook op brandstof. Welke voedingsstoffen waren ook alweer brandstoffen?
Eitwitten, koolhydraten en vetten
Slide 6 - Diapositive
Als brandstof verbrand komt er energie vrij. Dit geeft beweging, maar ook warmte of bijvoorbeeld licht.
Slide 7 - Diapositive
Verbranding
Je kunt alleen brandstof verbranden door adem te halen.
Slide 8 - Diapositive
Verbrandingsproducten
Verbrandingsproducten zijn stoffen die ontstaan bij een verbranding
Slide 9 - Diapositive
Ademhalen
Een organisme wat ademhaalt ademt zuurstof (O2) in en koolstofdioxide (CO2) uit.
Koolstofdioxide is dus een verbrandingsproduct.
Slide 10 - Diapositive
Verbrandingsproducten
Water is ook een verbrandingsproduct.
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Practicum
- Zet de kaars in het potje
- Steek de kaars aan
- Laat even goed branden
- Draai de deksel op het potje
- Wacht tot het kaarsje uitgaat
- Giet het heldere kalkwater erbij (niet op het kaarsje)
- Wachten tot er wat gebeurd.
Slide 15 - Diapositive
Onderzoeksvraag: Waarom wordt het heldere kalkwater troebel aan het einde? Noteer je conclusie.