6.2 Het gaat om de winst!

6 Productie en markt
6.2 Het gaat om de winst
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

6 Productie en markt
6.2 Het gaat om de winst

Slide 1 - Diapositive

6.2 Het gaat om de winst
  • Ik kan uitleggen wat de brutowinstopslag is.
  • Ik kan met behulp van de inkoopprijs en de brutowinstopslag de verkoopprijs berekenen.
  • Ik kan met behulp van de afzet en de verkoopprijs de omzet berekenen.

Begrippen: inkoopprijs, brutowinstopslag, verkoopprijs, afzet en omzet 

Slide 2 - Diapositive

De kassabon ontleedt
Verkoopprijs
De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW waaraan een product wordt verkocht. 

    De verkoopprijs is voor de winkelier!

      Slide 3 - Diapositive

      De kassabon ontleedt
      BTW
      Bij elke aankoop die een consument doet, moet hij belasting betalen. Dit noemen we de BTW.

      • levensmiddelen: 9%
      • luxegoederen: 21%

      De BTW is voor de Belastingdienst!
      • Winkel ontvangt de BTW van consument.
      • Winkel stort BTW door naar Belastingdienst.

      Slide 4 - Diapositive

      De kassabon ontleedt
      Consumentenprjs
      De consumentenprijs is de prijs die een consument betaalt in de winkel. 

      De consumentenprijs bestaat uit 2 delen:
      • verkoopprijs
      • 9 of 21% BTW

      De consumentenprijs is dus inclusief btw.

      Slide 5 - Diapositive

      6.2 Het gaat om de winst
      Inkoopprijs
      Een winkelier koopt zijn producten in bij een groothandel.

      Een winkelier moet ervoor zorgen dat die de inkoopprijs zeker terugverdient.

      Slide 6 - Diapositive

      kosten winkelier?

      Slide 7 - Carte mentale

      De inkoopprijs is?
      A
      Wat een consument betaalt
      B
      Wat een bedrijf betaalt

      Slide 8 - Quiz

      inkoopprijs  € 0,80
      verkoopprijs
      € 1,20
      brutowinstopslag
      + € 0,40

      Slide 9 - Diapositive

      6.2 Het gaat om de winst
      Brutowinstopslag
      verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag 

      • De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW .
      • Brutowinstopslag: het bedrag dat bij de inkoopprijs wordt opgeteld om de verkoopprijs te
          berekenen. Een deel daarvan gaat op aan bedrijfskosten, een ander deel is winst.

      Slide 10 - Diapositive

      Wat is de brutowinstopslag?
      A
      De inkoopprijs.
      B
      Het verlies.
      C
      Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt.
      D
      Het hele bedrag dat de klant moet betalen voor het product.

      Slide 11 - Quiz

      De brutowinstopslag is 25% VAN DE inkoopprijs. Hoe veel % is de inkoopprijs?
      A
      100%
      B
      125%
      C
      75%

      Slide 12 - Quiz

      De verkoopprijs is...
      A
      de prijs exclusief btw
      B
      de prijs inclusief btw

      Slide 13 - Quiz

      We willen t-shirts verkopen, deze kopen we in voor 4 euro. We gebruiken een brutowinstmarge van 80%.

      Wat word de verkoopprijs?

      Slide 14 - Question ouverte

      6.2 Het gaat om de winst!
      • Ik kan uitleggen wat de brutowinstopslag is.
      • Ik kan met behulp van de inkoopprijs en de brutowinstopslag de verkoopprijs berekenen.
      • Ik kan met behulp van de afzet en de verkoopprijs de omzet berekenen.

      Begrippen: inkoopprijs, brutowinstopslag, verkoopprijs, afzet en omzet 

      Slide 15 - Diapositive

      Slide 16 - Vidéo

      De verkoopprijs is...
      A
      de prijs exclusief btw
      B
      de prijs inclusief btw

      Slide 17 - Quiz

      6.2 Het gaat om de winst
      Omzet
      • De afzet is het aantal producten dat je verkoopt.
      • De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW.
      • De omzet is de verkoopopbrengst exclusief BTW.

      afzet x verkoopprijs = omzet

      2000 hamburgers x € 5,00 per hamburger = € 10.000 opbrengst

      Slide 18 - Diapositive

      De inkoopprijs is?
      A
      Wat een consument betaalt
      B
      Wat een bedrijf betaalt

      Slide 19 - Quiz

      Hoe bereken je de omzet?
      A
      afzet x consumentenprijs = omzet
      B
      brutowinst - inkoopwaarde = omzet
      C
      afzet x verkoopprijs = omzet
      D
      inkoopwaarde - brutowinst = omzet

      Slide 20 - Quiz

      Ron verkoopt 300 ijsjes op het strand van Groede aan € 1,50 per stuk. Zelf kocht hij de ijsjes in aan € 0,50 per stuk.

      Bereken zijn omzet.

      Slide 21 - Question ouverte

      Welke omschrijving past het best bij het begrip inkoopwaarde?
      A
      Het aantal producten dat je hebt ingekocht om te verkopen.
      B
      Alle kosten die je maakt om producten te kunnen inkopen.
      C
      Alle kosten die je maakt om te kunnen verkopen.
      D
      Het bedrag dat je hebt betaald voor producten die je wil verkopen.

      Slide 22 - Quiz

      6.2 Het gaat om de winst
      Brutowinst
      • De inkoopwaarde is de inkoopprijs van de verkochte producten.
      • De brutowinst  is de toegevoegde waarde van alle verkochte producten samen.

      omzet - inkoopwaarde = brutowinst

      bv. inkoopprijs hamburger is € 1,60 en verkoopprijs hamburger is € 5,00:
      € 10.000 opbrengst -  € 3.200 inkoopprijs = € 6.800 brutowinst

      Slide 23 - Diapositive

      De omzet is € 25.000 en de inkoopwaarde is
      € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

      Slide 24 - Question ouverte

      bedrijfskosten?

      Slide 25 - Carte mentale

      6.2 Het gaat om de winst
      Nettowinst
      • Bedrijfskosten zijn de kosten die een producent maakt om te kunnen produceren/verkopen.
      • De nettowinst  is het bedrag dat overblijft na aftrek van alle kosten.

      brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

      bv. gas, elektricitiet, huur en loon bedragen € 5.000
      € 6.800 brutowinst - € 5.000 bedrijfskosten = € 1.800 nettowinst

      Slide 26 - Diapositive

      Hoe bereken je de nettowinst?
      A
      brutowinst - inkoopwaarde = nettowinst
      B
      omzet - bedrijfskosten = nettowinst
      C
      inkoopwaarde - bedrijfskosten = nettowinst
      D
      brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

      Slide 27 - Quiz

      De omzet van de kledingwinkel van Joost is
      € 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De nettowinst is:
      A
      € 20.000
      B
      € 12.500
      C
      € 2.500
      D
      € 75.000

      Slide 28 - Quiz

      6.2 Het gaat om de winst
      • Ik kan uitleggen wat de brutowinstopslag is.
      • Ik kan met behulp van de inkoopprijs en de brutowinstopslag de verkoopprijs berekenen.
      • Ik kan met behulp van de afzet en de verkoopprijs de omzet berekenen.

      Begrippen: inkoopprijs, brutowinstopslag, verkoopprijs, afzet en omzet 

      Slide 29 - Diapositive