Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Tabellen, grafieken en diagrammen
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
John gaat een fietstocht maken. John fietste in het eerste uur 10 kilometer
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
John gaat een fietstocht maken. Nadat hij 10 kilometer gefietst had, hield John een rustpauze van 2 uur.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
John gaat een fietstocht maken. Na 5 uur heeft John 35 kilometer gefietst.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
John gaat een fietstocht maken. John heeft in het eerste uur meer kilometers gefietst dan in het vierde uur.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Vorig jaar heeft sportwinkel Champion het aantal verkochte producten bijgehouden. De blauwe lijn geeft de verkoop van mutsen weer.
Vorig jaar heeft sportwinkel Champion het aantal verkochte producten bijgehouden.
De blauwe lijn geeft de verkoop van mutsen weer
Slide 11 - Diapositive
In welke maand werden de meeste mutsen verkocht?
A
januari
B
maart
C
oktober
D
december
Slide 12 - Quiz
Vanaf de maand _____ steeg de verkoop van mutsen.
A
januari
B
maart
C
oktober
D
december
Slide 13 - Quiz
In de ______ werden geen mutsen verkocht.
A
zomer
B
herfst
C
lente
D
winter
Slide 14 - Quiz
Van welk product zou de roze grafiek kunnen zijn?
A
handschoenen
B
zwembroek
C
skistokken
D
truien
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Hoe zwaar waren Jacob en Esmee in 2012?
A
8 kg
B
12 kg
C
15 kg
D
17 kg
Slide 19 - Quiz
Hoeveel kg is Jacob aangekomen tussen 2013 en 2014?
A
12 kg
B
15 kg
C
3 kg
D
8 kg
Slide 20 - Quiz
In welk jaar was de toename van het gewicht van Esmee het grootst?
A
2013
B
2014
C
2016
D
2017
Slide 21 - Quiz
Wie is in 2017 het zwaarst?
A
Jacob
B
Esmee
Slide 22 - Quiz
learningapps.org
Slide 23 - Lien
Stijgt of daalt het gewicht van Jacob en Esmee tussen 2012 en 2016?
A
stijgt
B
daalt
Slide 24 - Quiz
Het hondenasiel Hoeveel honden zitten er in asiel 2?
A
5
B
10
C
6
D
8
Slide 25 - Quiz
Het hondenasiel Hoeveel honden zitten er meer in asiel 2 dan in asiel 3?
A
2
B
10
C
6
D
8
Slide 26 - Quiz
Met de NS-treinplanner kun je een treinreis tussen twee stations plannen en de kosten berekenen. Hier zie je een geplande treinreis.
Slide 27 - Diapositive
Om welke treinreis gaat het hier?
Slide 28 - Question ouverte
Geef de vertrektijd
Slide 29 - Question ouverte
Geef de aankomsttijd
Slide 30 - Question ouverte
Hoe vaak moet je overstappen?
Slide 31 - Question ouverte
Waar moet je overstappen?
Slide 32 - Question ouverte
Hoeveel kost een enkele reis, vol tarief?
Slide 33 - Question ouverte
Met de auto is de afstand tussen deze twee stations ongeveer 150 km. Op die dag was de benzineprijs van € 1,45. Stel je voor dat je een auto hebt die per liter benzine 12 km rijdt (gemiddeld). Wat is het goedkoopst, tussen deze twee stations met de auto of met de trein reizen?
A
auto
B
trein
Slide 34 - Quiz
Je ziet er deze tabel met gegevens over de bevolking van D.
Slide 35 - Diapositive
Wat betekenen de getallen in de derde kolom?
Slide 36 - Question ouverte
Hoeveel inwoners telde D in 2000?
Slide 37 - Question ouverte
Hoe groot was de oppervlakte van D in 2004? Laat je berekening zien (afronden op 2 decimalen)