Herhaling hoofdstuk 6

Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
1 / 53
suivant
Slide 1: Question de remorquage
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.
Kapitaal
Arbeid
Natuur

Slide 1 - Question de remorquage

Welke productiefactor stond er niet bij de vorige vraag?

Slide 2 - Question ouverte

Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.


Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Rente
Pacht
Winst

Slide 3 - Question de remorquage

Arbeidsintensief is:
A
Het veel hebben van arbeid op 1 plek
B
Er zijn veel mensen nodig voor dit soort werk
C
Er zit veel waarde in het bedrijf aan machines
D
Mensen werken hard voor hun geld.

Slide 4 - Quiz

Naast arbeidsintensief, kan het werk ook .......... zijn.

Slide 5 - Question ouverte

Garagehouder Pim koopt een nieuwe hefbrug om onder auto's te kunnen kijken. De aanschafprijs is € 8.470,-. Na 8 jaar gebruik, verkoopt Pim de hefboom voor € 1.910,-.
Opdracht: Bereken de jaarlijkse afschrijving. (Antwoord met €-teken, spatie, zonder komma)

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen

Slide 7 - Quiz

Toegevoegde waarde is
A
De belasting die je moet betalen wanneer je producten koopt
B
Het verschil in prijs van een product bij verschillende winkels
C
De waarde die bedrijven door hun productie toevoegen aan een product.

Slide 8 - Quiz

Productie
Productie in enge zin: alleen formele productie (door bedrijven en overheid dus, wit werk)

Productie in ruime zin: Productie in enge zin + informele productie (zwart en grijs werk)

Slide 9 - Diapositive

Productiefactoren

Slide 10 - Diapositive

Kapitaal v.s. arbeidsintensief
Arbeidsintensief: je moet veel fysiek werk leveren

Kapitaalintensief: machines doen het meeste werk


Voorbeelden ?

Slide 11 - Diapositive

Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde:
Formule:
aanschafwaarde - restwaarde
aantal gebruiksjaren

Bijvoorbeeld (garagehouder Pim van net)
(8.470 - 1.910) ÷ 8 = € 820,-

Slide 12 - Diapositive

Bedrijfskolom
Bedrijfskolom
Alle bedrijven die voorkomen bij een product van begin- tot eindproduct.

Elk bedrijf voegt waarde toe.

Slide 13 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een abstracte markt?
A
Mediamarkt
B
Tankstations
C
Huizenmarkt
D
Supermarkten

Slide 14 - Quiz

Wie zijn concurrenten?
A
Apple en Samsung
B
Heineken en Lays
C
Playstation en Albert Heijn
D
Etos en Intertoys

Slide 15 - Quiz

Vraag & aanbod: voorbeeld

Slide 16 - Diapositive

Welke lijn is de aanbodlijn?
A
De blauwe lijn
B
De oranje lijn

Slide 17 - Quiz

Wat is de evenwichtsprijs? Met euroteken, spatie, afgerond op 2 decimalen achter de komma.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is een marktaandeel?
A
Verkopen van het bedrijf in procenten van de verkopen in de hele markt.
B
De verkopen van het bedrijf in euro's.
C
Verkopen van de hele markt in procenten van de verkopen van het bedrijf.
D
Aantal producten dat door het bedrijf verkocht wordt.

Slide 19 - Quiz

De totale markt voor scooters in Nederland is 2.500.000 stuks per jaar. Vespa verkoopt er 800.000 per jaar. Bereken het marktaandeel van Vespa (antwoord, spatie, procentteken)

Slide 20 - Question ouverte

Abstracte markt vs Concrete markt
Abstracte markt: Alle producten die worden aangeboden en worden gekocht noemen we abstracte markt.


Concrete markt = De plek waar gehandeld wordt. De winkel, een markt enz. 

Slide 21 - Diapositive

Vraag en aanbod
Hoe duurder iets wordt, des te minder
mensen het willen kopen, dus vraaglijn
daalt.

Hoe duurder iets wordt, des te meer mensen het willen verkopen dus aanbodlijn stijgt.

Slide 22 - Diapositive

Vraag en aanbod
In het midden liggen de 
evenwichtshoeveelheid en evenwichtsprijs
Waar de lijnen elkaar kruisen.

Slide 23 - Diapositive

Marktaandeel
Het gedeelte dat een producent van de markt in handen heeft, in procenten. 
Voorbeeld van net: 800.000 ÷ 2.500.000 × 100 = 32 %

Slide 24 - Diapositive

6.3 en 6.4

Slide 25 - Diapositive

Van een bedrijf zijn de volgende weekgegevens bekend:
Afzet: 250 stuks
Verkoopprijs: € 12,50
Inkoopprijs: € 4,50
Bedrijfskosten: € 1.300
Bereken het nettoresultaat over deze week
A
€ 2.000
B
- € 1.292
C
€ 700
D
€ 1.292

Slide 26 - Quiz

Een bedrijf betaalt een inkoopprijs van € 3,20 voor een halve kg kaas, met een brutowinstmarge van 60%. Bereken de verkoopprijs.
A
€ 5,12
B
€ 1,92
C
€ 1,28
D
€ 6

Slide 27 - Quiz

Een bedrijf betaalt een inkoopprijs van € 224,- voor een tuinset. Het bedrijf werkt met een brutowinstmarge van 45%. Bereken de consumentenprijs inclusief 21% btw.
A
€ 224
B
€ 324,80
C
€ 393,01
D
€ 121,97

Slide 28 - Quiz

De consumentenprijs van een PS5 game is € 69 (incl 21% btw). De winkelier werkt met een brutowinstmarge van 15%. Bereken de inkoopprijs van deze game.
A
€ 121,06
B
€ 39,33
C
Bekijk het maar.
D
€ 49,59

Slide 29 - Quiz

6.3
Winst of verlies?

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Voorbeeld, hier dus nettoverlies

Slide 32 - Diapositive

Brutowinstmarge
Verkoopprijs – inkoopprijs = brutowinstmarge
Ofwel, inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs
Ofwel, de winst per product.
Deze kun je ook uitdrukken in % van de inkoopprijs.

Slide 33 - Diapositive

Bijvoorbeeld
De inkoopprijs van een fiets is € 500. De brutowinstmarge is 60% van de inkoopprijs.
Bereken de verkoopprijs
Brutowinstmarge in € = 500 × 0,6 = € 300
Verkoopprijs = 500 + 300 = € 800

Slide 34 - Diapositive

BTW
Consumenten betalen de consumentenprijs voor een product.
Dit is de prijs inclusief (met) BTW.
BTW staat voor Belasting op de toegevoegde waarde.
Elke keer als een bedrijf dus waarde toevoegt moet daar belasting over worden betaald.
Deze belasting gaat naar de belastingdienst
Een ander woord voor BTW is omzetbelasting, aangezien je deze over de omzet betaalt.

Slide 35 - Diapositive

BTW vervolg

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Voorbeeld

Slide 38 - Diapositive

Terugrekenen

Slide 39 - Diapositive

Winst en BTW
Wat je moet onthouden
Als je brutowinst of nettoresultaat gaat berekenen moet je altijd rekenen met bedragen exclusief btw.
Het bedrijf mag het toch niet houden.

Slide 40 - Diapositive

6.4 Nog meer produceren?

Slide 41 - Diapositive

Wat bepaalt de productiecapaciteit?
A
Het aantal mensen dat in het bedrijf werkt
B
Het aantal uren dat zij werken
C
De machines (kapitaalgoederen) die worden gebruikt
D
Alle drie de antwoorden

Slide 42 - Quiz

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
de totale productie per jaar
B
de productie per werknemer per tijdseenheid
C
de hoeveelheid werknemers
D
het aantal uren dat er gewerkt wordt

Slide 43 - Quiz

In een bedrijf werken 40 werknemers. Er worden per week 340.000 producten geproduceerd. De gemiddelde werkweek is 32 uur. Bereken de arbeidsproductiviteit per uur (afgerond op helen).
A
8.500 producten
B
266 producten
C
10.625 producten
D
213 producten

Slide 44 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 45 - Quiz

Maatschappelijke kosten zijn
A
De kosten van de maatschappij
B
De kosten van vervuiling die door ons allemaal moeten worden betaald
C
De bedrijskosten - de omzet
D
Zo produceren dat het geen schade voor de omgeving oplevert

Slide 46 - Quiz

Maatschappelijk verantwoord ondernemen
A
Rekening houden met mensen, planeet en prijs.
B
Rekening houden met winst, lonen en duurzaam
C
Rekening houden met handel, logistiek en prijs.
D
Rekening houden met regelgeving en winsten.

Slide 47 - Quiz

Productiecapaciteit
De maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren.
Afhankelijk van:
- aantal mensen
- aantal uren dat gewerkt wordt
- machines

Slide 48 - Diapositive

Arbeidsproductiviteit
Hoeveel 1 werknemer kan produceren per tijdseenheid

Formule: Arbeidsproductiviteit per periode = totale productie per periode ÷ aantal werknemers

Slide 49 - Diapositive

Arbeidsproductiviteit verhogen
- Technologische ontwikkeliingen (mechanisatie en automatisering)
- arbeidsverdeling en specialisatie
- scholing
- verbeteren arbeidsomstandigheden.

Slide 50 - Diapositive

Geen invloed op arbeidsproductiviteit
- Openingstijden vergroten
- Meer mensen aannemen

(mensen gaan hier namelijk niet harder van werken)

Slide 51 - Diapositive

Maatschappelijke opbrengsten en kosten
Productie heeft invloed op het milieu en de samenleving die niet positief is, zoals bijv. vervuiling: maatschappelijke kosten.

Productie kan ook positieve gevolgen hebben voor de samenleving zoals bijv. werkgelegenheid: maatschappelijke opbrengsten.

Slide 52 - Diapositive

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Als bedrijven zelf hun veruiling moeten betalen gaan de kosten van maatschappelijke kosten naar bedrijfskosten.

Als een bedrijf zelf probeert rekening te houden met mensenrechten en het milieu spreken we van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)

Slide 53 - Diapositive