Kader H3 grammatica herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

herhaling grammatica

Grammatica

Grammatica

De persoonsvorm is een .....

1. Persoon
2. Ding
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord

De persoonsvorm heeft drie kenmerken.

Wat is de persoonsvorm?

1. De persoonsvorm
2. heeft
3. drie
4. kenmerken

Wat is de persoonsvorm?

1. Jip en Janneke
2. verstoppertje
3. op straat
4. spelen

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?

1. Hoe
2. vind
3. je
4. ook

Het Onderwerp:

•  Het onderwerp van de zin geeft aan wie/wat iets doet of wie/wat iets is.

Voorbeelden:

1. Noortje geeft mij een bos bloemen. -> wie geeft? Noortje = het onderwerp

Haar lerares is sinds vorige week ziek. -> wie is (ziek)? Haar lerares = Het onderwerp

2. De walvis zwemt in de zee. -> wie zwemt? De walvis = Het onderwerp

De televisies zijn kapot. -> wat zijn (kapot)? De televisies = Het onderwerp

Benoem het onderwerp:
Thuis oefen ik de grammatica.

1. thuis
2. oefen
3. de grammatica
4. ik

Hoe vind je het onderwerp?

1. Wie / Wat + hele werkwoord
2. Wie / Waar + onderwerp
3. Wie / Wat + persoonsvorm
4. Wie / Wanneer + werkwoord

Het onderwerp: Wie of wat + persoonsvorm

Dit is in de grammatica lessen aan de orde geweest. Het maakt dat leerlingen gaan zien of zinnen in het enkelvoud of in het meervoud staan.

Het werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde is:

1. De persoonsvorm
2. De persoonsvorm plus alle andere werkwoorden

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.

1. juist
2. onjuist

Hij is zijn spullen vergeten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. is
2. is vergeten
3. zijn spullen
4. hij

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wie is er vanmiddag thuisgebleven?

1. wie
2. is thuisgebleven
3. thuisgebleven
4. is

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?

1. wie
2. was
3. was spelen
4. was aan het spelen

Lijdend Voorwerp

• Wie / wat + gezegde+ onderwerp
• Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!
• Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
Onverwacht viel de stroom uit.

1. Ja
2. Nee

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

1. jij
2. het lijdend voorwerp
3. in die zin
4. kan vinden

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
De fiets heeft een lekke band

1. De fiets
2. een lekke band
3. Heeft
4. Geen lv

Een lijdend voorwerp ...

1. ... kan met een voorzetsel beginnen.
2. ... begint nooit met een voorzetsel.

Wat geeft het lijdend voorwerp aan?

1. Wat er gedaan wordt in een zin
2. Wie/wat iets doet in een zin
3. Alle werkwoorden in een zin
4. Wie/wat iets overkomt in een zin

Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

1. wie/wat + wwg
2. wie/ wat + wwg + ow
3. aan wie/ voor wie + wwg + lv
4. aan wie/ voor wie + wwg + ow + lv

'Ik gaf Mo vorige week vrijdag een boek.' welke stelling is juist?

1. Vorige week vrijdag is een bijwoordelijke bepaling.
2. Mo is hier het meewerkend voorwerp.
3. Mo is hier het lijdend voorwerp.
4. Deze zin bevat geen meewerkend voorwerp.

Deze zin heeft een meewerkend voorwerp:
"Wil je iets in mijn schrift schrijven?"

1. waar
2. niet waar

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Zij heeft het mij toch verteld.

1. zij
2. heeft
3. mij
4. toch

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:

Een Australische tiener heeft ternauwernood een aanval van een witte haai overleefd.

1. Een Australische tiener
2. heeft overleefd
3. van een witte haai
4. in de zin staat geen meewerkend voorwerp

maken

versterk jezelf spelling voltooid deelwoorden en hoofdletters

versterk jezelf grammatica zinsdelen

Je maakt na de versterk jezelf nog een keer de eindtoets en je stuurt een screenshot op naar mij.