Taal thema 6 herhaling

• Taal
• Basisschool
• Groep 1,4

Taal thema 6 herhaling

Welk woord in de zin geeft aan wanneer het is?
Volgende week ga ik op vakantie.

1. vakantie
2. ik ga
3. volgende week
4. op vakantie

Welke woorden geven aan wanneer het is?

Morgen ga ik naar zwemles.

Gisteren ben ik naar de bioscoop geweest.

Ik ga nu buitenspelen.

Op dit moment ben ik taal aan het doen op school.

Zet de zinnen in de goede volgorde van tijd

1

2

3

4

Gisteren ging ik wandelen.

Vorige week was ik jarig.

Op dit moment ben ik op school.

Ik ga morgen naar mijn

oma toe.

Kies het goede woord en vul in

... deden wij tijdens het buitenspelen tikkertje.

1. straks
2. gisteren
3. nu
4. volgende

Nu betekent .....

1. gisteren
2. straks
3. op dit moment
4. volgende

Gaan wij ... week naar de dierentuin?

1. gisteren
2. straks
3. op dit moment
4. volgende

Welk woord komt het eerst voor in het alfabet?

appel - aardbei - ananas - abrikoos

1. appel
2. aardbei
3. ananas
4. abrikoos

groen - geel - grijs - goud

1. groen
2. geel
3. grijs
4. goud

trui - muts - jas - broek

1. trui
2. muts
3. jas
4. broek

Simone - Sandra - Sem - Sander

1. Simone
2. Sandra
3. Sem
4. Sander

Zet de woorden op de juiste plek in de woordtrap

Tekst

eergisteren

gisteren

nu

straks

Schrijf de betekenis op.

Wat betekent iets lastig vinden?

Wat is tikkertje?

Wat is hinkelen?

Wat betekent het gedoe?

Bedenk een zin bij het woord afschuwelijk.

Bedenk een zin bij het woord cool.

Bedenk een zin bij het woord op dit moment.

Welk woord hoort in het midden?