Di 26 februari Meeste of meesten?


Alle of allen?
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon


Alle of allen?

Slide 1 - Diapositive

Alle of allen?
Welke vorm je moet gebruiken hangt van twee dingen af:

  1. Is het zelfstandig gebruikt?
  2. Gaat het om personen?

Slide 2 - Diapositive

alle of allen/ beide of beiden
Alle of allen; beide of beiden?
Woorden als alle, beide, en sommige kun je met en zonder -n schrijven:

Sommige docenten verzinnen echt grappige dingen.
Enkelen doen nooit iets leuks.
De paarden stonden beide in de wei.
De leerlingen zijn allen geslaagd.
Meestal hoor je dit niet, dus je moet de regels kennen. 

Slide 3 - Diapositive

Alle of allen?
Alle
Bijvoeglijk gebruikt, staat voor een zelfstandig naamwoord
Alle medewerkers waren aanwezig.
Beide gemeenten willen uitbreiden.
Eerder genoemd zelfstandig naamwoord kun je erachter zetten
De meeste kinderen kijken naar het Jeugdjournaal; slechts enkele kennen dit niet.

Slide 4 - Diapositive

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wanneer je ‘alle’ of ‘allen’ gebruikt en weet je hoe je het accent gebruikt.

Slide 5 - Diapositive


alle-allen

Met of zonder -n?


Slide 6 - Diapositive

Onderdeel 5: alle of allen, beide of beiden

1. De leerlingen van de brugklas zijn ....... bevorderd.
A
alle
B
allen

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm van de onderstreepte telwoorden (met of zonder -n):

De op de grond gevallen chocoladekoekjes waren [alle/allen] stuk.
A
alle
B
allen

Slide 8 - Quiz

Wat is volgens jou juist: allen hadden een zwemdiploma of alle hadden een zwemdiploma?

Slide 9 - Question ouverte

alle of allen/ beide of beiden
Alle of allen; beide of beiden?
Woorden als alle, beide, en sommige kun je met en zonder -n schrijven:

Sommige docenten verzinnen echt grappige dingen.
Enkelen doen nooit iets leuks.
De paarden stonden beide in de wei.
De leerlingen zijn allen geslaagd.
Meestal hoor je dit niet, dus je moet de regels kennen. Bij Meer weten kun je deze regels vinden.

Slide 10 - Diapositive

Kies uit A of B:
De timmermannen wilden wel aan de slag, maar (...) hadden hun gereedschap vergeten.
A
allen
B
alle

Slide 11 - Quiz

5.3 Wanneer -e of -en? (alle / allen) (beide/ beiden)
Algemene regel:
- Bij dieren en dingen –e
Alle, beide, vele, weinige 

Beide honden hebben gebeten.  



Slide 12 - Diapositive

alle/allen  beide/beiden etc.
Vraag 1: zijn het mensen of dieren/zaken? 
Vraag 2 (bij mensen): bijvoeglijk of zelfstandig?


Slide 13 - Diapositive

Alle of allen, beide of beiden?
Woorden als alle(n), beide(n), enkele(n), weinige(n) en vele(n) schrijf je soms zonder -n en soms met -n.

Voorbeeld:
  1. Alle fietsen die voor school stonden, zijn verwijderd.
    --> Alle zijn ze verwijderd.
  2. Alle kinderen die voor school stonden, hebben gymles.
    --> Allen hebben gymles.

Slide 14 - Diapositive

Alle(n), beide(n), enkele(n)
Bij de keuze tussen alle en allen zijn twee dingen van belang:

1. Verwijst het woord naar personen of naar zaken?
2. Is het woord zelfstandig gebruikt of niet?

Slide 15 - Diapositive

Kies uit A of B:
De timmermannen wilden wel aan de slag, maar (...) hadden hun gereedschap vergeten.
A
allen
B
alle

Slide 16 - Quiz

Onderdeel 5: alle of allen, beide of beiden

1. De leerlingen van de brugklas zijn ....... bevorderd.
A
alle
B
allen

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vorm van de onderstreepte telwoorden (met of zonder -n):

De op de grond gevallen chocoladekoekjes waren [alle/allen] stuk.
A
alle
B
allen

Slide 18 - Quiz

Huiswerk voor do 28 februari
Spelling blok 4
Maken opdr 4 t/m 6
Wanneer schrijf je "meeste" en wanneer schrijf je "meesten"?Meeste of meesten?



Slide 19 - Diapositive