Par. 2.8 Werkwoordspelling verleden tijd

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1,2

2 oktober 2024

Wat: Werkwoord in de verleden tijd spellen

Wanneer: 11:20-12:10

Hoe: Klassikaal/Oefening zelfstandig maken

Klaar: Par. 2.8 opdracht 4 + 5

HW: Par. 2.8 opdrachten ( Zie Magister)  

Doelen

- Je herkenthet verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden

- Je kunt zwakke werkwoorden correct opschrijven in de verleden tijd

Wanneer er maar één werkwoord in de zin staat, dan is dat automatisch een zelfstandig werkwoord.

1. waar
2. niet waar

Zelfstandig werkwoord (zww)

Voorbeeld 1:                                                       Voorbeeld 2:

Mijn moeder bakt een taart. 

Mijn broertje valt van zijn scooter. 

Wat is kenmerk van een hulpwerkwoord?

1. helpt het belangrijkste werkwoord in de zin
2. kan als enig werkwoord in een zin staan
3. belangrijkste werkwoord in een zin

Hulpwerkwoord (HWW)

Een hulpwerkwoord is het hulpje van het zelfstandig werkwoord. 

Voorbeeld 1                                                     Voorbeeld 2

Mijn moeder heeft een taart gebakken.  

Mijn broertje is van zijn scooter gevallen. 

Sterke werkwoorden

Zwakke
werkwoorden

Sterke werkwoorden veranderen in de  verleden tijd van klank.

 

lopen - liepen

zoeken - zochten

gaan - gingen

Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank.

hopen - hoopten

maken - maakten

bestellen - bestelden

VT van zwakke werkwoorden

zwakke werkwoorden veranderen niet in de verleden tijd

enkelvoud: ik-vorm + -de/-te 
= pakte, gooide, lustte

meervoud: ik-vorm + -den/-ten

= pakten, gooiden, lustten

Ezelsbruggetje

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen

Voorbeeld

WHHTUK

Wat: Oefening werkwoord in de verleden opschrijven

Hoe: Zelfstandig werken

Hulp: Par. 2.8 leertekst persoonsvorm in de verleden tijd 

Tijd: 10-12 minuten

Uitkomst: Klassikaal oefening bespreken

Eerder klaar: Opdracht 4 + 5 van par. 2.8 maken

De meisjes ... (maken) gisteren
samen een zandkasteel

Jasper ... (schoppen) gisteren
de bal in de goal tijdens de training

Mijn ouders .... (scheiden) vorig jaar
als goede vrienden.

De visser .... (roken) gisteren
de paling in een vat

Ik .... (stoten) vorige week
de vaas per ongeluk van de tafel

Gisteren ..... (branden) het huis
helemaal af.

Meike .... (kleuren) gisteren
een hele mooie kleurplaat

Vorige week .... (meten) de man
de lengte voor mijn nieuwe galajurk op

Jelle .... (wenden) gisteren zijn vrachtwagen achteruit de straat in

Gisteren was ik zo moe,
ik .... (gapen) de hele avond.

Vorige maand .... (landen) zeven
vliegtuigen op Schiphol

Werkwoordspelling verleden tijd 

(zwakke ww) 

Zelf oefenen: Par. 2.8 opdracht 4C

Waar hebben we het vandaag over gehad?

lezen via: kranten, tijdschriften of internet

Vraag jezelf af: Wat is waar?/ Is het waar?

Kijk waar de tekst vandaan komt: de bron!

Let op het doe van de tekst: overtuigen/ informeren? (meningen/feiten)

Vooruitblik

Volgende les:

- 2.8:  Meervoud van woorden die op -ie en -ee eindigen opschrijven;

- HW: Opdrachten par. 2.8 maken (Zie Magister voor de juiste opdrachten)

Zijn nare opmerking
.... (beïnvloeden) gisteren
mijn hele dag

Tim en Julia .... (skeeleren) gisteren
hand in hand door het park.

wij .... (haten) hem ontzettend
door zijn stomme gedrag

De bouwvakkers ... (slopen)
gisteren dat hele gebouw.

..... (hopen) jij gisteren dat het zou stoppen met regen, zodat je kon gaan hardlopen?

De dokter ....
(benadrukken) gisteren dat er geen tijd te verliezen is.

De vrouw ... (besmetten)
gisteren 10 andere mensen met het coronavirus

Weken lang ..... (flossen) Joris
zijn tanden omdat hij bang was voor de tandarts

Toen zijn vader overleed,
..... (erven) Bob een grote som geld

Tom en Nicole ... (beleven)
gisteren een spannend moment toen
ze werden aangehouden door de politie

Gisteren ... (razen) er een storm
met enorme kracht langs de kust

Vorige week .... (blozen) Ella
enorm van het compliment dat zij kreeg voor haar harde werken

dicteewoorden

oefenen met schrijven van dicteewoorden

Schrijf het volgende woord op (iets wat je geeft aan iemand op een verjaardag):

Schrijf het volgende woord op (zeggen wat je ergens van vindt):

Schrijf het volgende woord op (iets aardigs tegen iemand zeggen):

Schrijf het volgende woord op (de plaats waar iets is):

Schrijf het volgende woord op (met elkaar praten over iets waar je het misschien niet over eens bent):

Schrijf het volgende woord op (mogelijk gevaar):

Ik kan zwakke werkwoord correct schrijven in de verleden tijd

😒🙁😐🙂😃