G1 Les 10-2 Grammatica 'doen en zijn'

Deze les
Deze les is een extra aanvulling op de lessen van vrijdag (grammatica bij mevrouw Hulsker).

Je herhaalt kennis over 'zijn' en 'doen', de naamwoordelijke en werkwoordelijke betekenis.
Je leert waar de persoonsvorm vandaan komt.



1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Deze les
Deze les is een extra aanvulling op de lessen van vrijdag (grammatica bij mevrouw Hulsker).

Je herhaalt kennis over 'zijn' en 'doen', de naamwoordelijke en werkwoordelijke betekenis.
Je leert waar de persoonsvorm vandaan komt.



Slide 1 - Diapositive

Wat is predicatie ook alweer?
Wat is een ander Nederlands woord daarvoor?

Slide 2 - Question ouverte

Peuterpraat
Een tweejarige peuter kan praten, maar spreekt nog niet zo heel goed Nederlands. 

Op de volgende slide zie je voorbeelden van peuterzinnetjes.

Slide 3 - Diapositive


Betekenis 1 = zijn, naamwoordelijke betekenis
Betekenis 2 = doen, werkwoordelijke betekenis
mama lief
popje stout
meloen bah
snoepje lekker
broertje boos
papa slapen
Annie lachen
tante zingen
hondje blaffen
treintje tsjoektsjoek

Slide 4 - Diapositive

Andere werkwoorden
De peuterzinnetjes zijn nog niet compleet. 
Er hoort een werkwoord tussen. Dat kan is of doet zijn: 
mama is lief / papa doet slapen
blijft, gaat, wil, kan is ook mogelijk. 
Opdracht op de volgende slide:
Combineer de kaartjes met losse werkwoorden en zinnetjes.
Kijk of het werkwoord tussen de woorden past.

Slide 5 - Diapositive

mama lief
auto's rood
papa slapen
oma's breien
tante zingen
hondjes blaffen
is
zijn
kunnen
kan
gaat
gaan

Slide 6 - Question de remorquage

Kun je tussen 'oma's breien' het werkwoord 'kan' zetten?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Kun je tussen 'mama lief' het werkwoord 'zijn' zetten?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Vorm en persoon
De werkwoorden op de kaartjes hebben steeds twee vormen: zijn/ is, kunnen/ kan, gaan/ gaat. Als een vorm past bij een bepaald zinnetje, kun je nooit de andere vorm invullen. 
Dus wel: papa gaat slapen, maar niet: papa gaan slapen

De vorm van het werkwoord past bij de persoon over wie iets gezegd wordt. Daarom noemen we die vormen...

Slide 9 - Diapositive

Daarom noemen we die vormen...
A
werkwoordsvormen
B
de persoonsvorm
C
het onderwerp
D
de betekenis

Slide 10 - Quiz

Klopt deze zin? Waarom wel/niet?

De buurman hebben de straat geveegd.

Slide 11 - Question ouverte

Klopt deze zin? Waarom wel/niet?

De kinderen maakt een sneeuwpop.

Slide 12 - Question ouverte

Wat heb je geleerd..
...dat de vorm van het werkwoord past bij de persoon waarover iets gezegd wordt in de zin.
Je hebt het verschijnsel congruentie ontdekt.

Slide 13 - Diapositive

Hoe nu verder..
Werk verder aan je huiswerk voor vrijdag.
Heb je vragen? Stel ze aan mevr. Struik in de hangout.

Maak de opd. die op ELO staat (onder grammatica).
Inleveren ook via ELO, huiswerk voor 17-2.

Slide 14 - Diapositive