Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Pak je boek en duik even in een andere wereld
Slide 1 - Diapositive
Periode 3
Grammatica
Fictie
Begrijpend lezen
na de meivakantie (3x ) -week 20
Vrije boekkeuze
Toetsweek (3x ) - week 25
Slide 2 - Diapositive
Grammatica - 1
vwo - gymnasium
Slide 3 - Diapositive
Doel van deze les
Aan het einde van deze les...
heb je de basis van alle zinnen die er bestaan ontdekt.
ben je in staat om te herkennen welke betekenissen een gezegde kan hebben.
kun je een passende persoonsvorm vinden bij een onderwerp.
Slide 4 - Diapositive
Grammatica - taalbeschrijving
Het gebruik van onze taal lijkt misschien willekeurig, maar iedere taalgebruikers houdt zich aan bepaalde taalregels. Door die regels kun je helder met elkaar kunt communiceren.
De regels en vaste patronen noem je de grammatica van een taal.
Slide 5 - Diapositive
Waarom grammatica?
Als je een andere taal wilt leren
Helpt je bij het maken van goede en duidelijke zinnen
Zorgt ervoor dat we elkaar begrijpen
Beschrijft de structuur van een taal Hoe het hoort en hoe het zit
Slide 6 - Diapositive
dubbelzinnig -ambiguïteit
Soms zijn zinnen dubbelzinnig / op meerdere manieren uit te leggen
Waar zit de dubbelzinnigheid (ambiguïteit)?
Tieners lopen weg van school, allen terecht!
Tijdens zijn verkiezingscampagne was president Trump in alle staten.
Mijn neef gaat met een vriend en zijn vriendin naar België.
Slide 7 - Diapositive
opwarmen
De dieren ......
De koe .......
Deze groep ..... gister ook een boek.
De leerlingen ... morgen ook een boek.
Slide 8 - Diapositive
De studenten rijden in een oude auto naar Frankrijk.
Tijd: De studenten reden in een oude auto naar Frankrijk.
Getal: Een student rijdt in een oude auto naar Frankrijk.
Slide 9 - Diapositive
Wat weet je over een zin als je de persoonsvorm hebt gevonden?
(denk daarbij aan de vraag: Hoe vind je de PV?)
Slide 10 - Diapositive
predicatie
peutertaal
Slide 11 - Diapositive
Zinnen van een peuter
Een peuter spreekt nog niet zo goed Nederlands,
...maar er zit wel een duidelijke betekenis in de zinnetjes.
Wat bedoelt de peuter te zeggen?
Slide 12 - Diapositive
Wat bedoelt de peuter te zeggen?
Opdracht:
Verdeel de zinnen in twee gelijke groepen. Kijk naarde betekenis van de hele zinnetjes(dus kijk naar beide woorden).
Hoe...?
Slide 13 - Diapositive
Wat bedoelt de peuter te zeggen?
Opdracht:
Verdeel de zinnen in twee gelijke groepen. Kijk naarde betekenis van de hele zinnetjes(dus kijk naar beide woorden).
Zelf denken (2 minuten in stilte) 🤔 🧠
Overleg daarna in tweetallen (overleg zachtjes en kom samen tot 1 antwoord): ✍️ 📔
Tip nodig? 👆☝️
timer
2:00
Slide 14 - Diapositive
betekenis 1:
betekenis 2
mama lief
papa slapen
Welk woord kun je tussen de twee woorden plaatsen om de betekenis uit te drukken? mama...lief - papa ...slapen
Slide 15 - Diapositive
predicatie: dat je zegt wat iemand of ietsdoet (werkwoordelijk betekenis), of wat iemand of ietsis (naamwoordelijke betekenis)
peutertaal
Slide 16 - Diapositive
Zinnen van een peuter:
Het verschil tussen een zijn-betekenis en een doen-betekenis.
Mama lief betekent dan Mama is lief, en Papa slapenbetekent dan Papa doet slapen.
De peuterzinnetjes zijn nog niet compleet. Er hoort nog een werkwoord bij. Dat kan het werkwoord is of doet zijn, maar ook blijft, gaat, wil, kan, enzovoorts.
Slide 17 - Diapositive
congruentie
peutertaal
Slide 18 - Diapositive
Zinnen maken
Per tweetal - 1 envelop ✉️ met 24 kaartjes
Schrijf op de post-it
Let op: jullie zijn beiden verantwoordelijk voor de inhoud (en levert dus aan het einde alle kaartjes weer in).
jullie namen
Slide 19 - Diapositive
Opdracht in duo's
Combineer de kaartjes met een werkwoord, met de kaartjes met zinnetjes
Kijk welk werkwoord je tussen de woorden in het zinnetje kunt zetten.
Verdeel dan in twee rijtjes
Voorbeeld: mama liefpast bij is, omdat je kunt zeggen mama is lief.
Het past niet bij kan, omdat je niet kunt zeggen mama kan lief.
Let
timer
5:00
Dit is een samenwerk-opdracht.
Maak dus allebei zinnen en overleg met elkaar.
Slide 20 - Diapositive
Sommige werkwoorden passen alleen bij de zijn-betekenis, andere alleen bij de doen-betekenis.
Werkwoorden hebben 2 vormen. Bijvoorbeeld zijn en is, of kunnen en kan. Als een vorm past bij een kaartje, kun je de andere vorm nooit gebruiken. Als mama lief past bij is, dan past het niet bij zijn
Wat hebben jullie samen ontdekt?
Slide 21 - Diapositive
ZIJN
DOEN
mama is lief
oma kan breien
auto's zijn rood
papa gaat slapen
popjes blijven stout
tante mag zingen
broertje blijft boos
Tommie moet lachen
snoepjes zijn lekker
hondjes gaan blaffen
meloenen zijn bah
treintje gaat tjoektjoek
voorbeelden
Slide 22 - Diapositive
congruentie: de vorm van een werkwoord past bij de persoon over wie iets gezegd wordt.
peutertaal
Slide 23 - Diapositive
congrueren: twee delen passen bij elkaar
Je hebt nu het verschijnsel congruentie ontdekt.
Verschillende vormen van een werkwoord passen bij de persoon over wie iets gezegd wordt. Mama past bij is, en popjes past bij zijn. Daarom noemen we die vormen (‘is’ en ‘zijn’) de PERSOONSVORM: het is de werkwoordsvorm die zich aanpast aan de persoon.
Er is overeenstemming in vorm,
Als PV en OW niet overeenkomen incongruentie
Slide 24 - Diapositive
predicatie
Twee soorten: doen-predicatie en zijn-predicatie
Dat je zegt wat iemand of iets doet, of wat iemand of iets is
naamwoordelijke betekenis ⏩️
werkwoordelijke betekenis ⏩️
Zijn -opa lief
Doen -oma slapen
Slide 25 - Diapositive
congruentie
Overeenkomst tussen vorm van het werkwoord en persoon
ik hoort bij ben,
wij hoort bij zijn
het hoort bij is
PERSOONSVORM
Slide 26 - Diapositive
Ik kan een passende persoonsvorm vinden bij een onderwerp (congruentie)
😒🙁😐🙂😃
Slide 27 - Sondage
Ik kan een zijn-betekenis of een doen-betekenis in een zin herkennen (predicatie)
😒🙁😐🙂😃
Slide 28 - Sondage
extra - TAALGEVOEL
Ga naar Learnbeat
Open de opdracht Predicatieve betekenissen
Lees de instructie goed door
Maak de opdracht (je leert de betekenissen zijn en doen in een lopende tekst te herkennen)