Kwaliteitsbegrippen

Kwaliteitsbegrippen
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Kwaliteitsbegrippen

Slide 1 - Diapositive

Wat is het doel van de eerste lijnscontrole bij het analyseren van blanco monsters?
A
Het controleren van de precisie van de analyse door herhaalde metingen te doen
B
Het bevestigen of de resultaten binnen het bereik van de ijklijn liggen
C
Het bepalen van het percentage van het duploverschil tussen de monsters
D
Het controleren van de betrouwbaarheid van de monstername

Slide 2 - Quiz

Toelichting: Uitvoering door de analist. Blanco wordt geanalyseerd om de kwaliteit te beoordelen. Analyses in duplo met duploverschil lager dan 5%. Er wordt een ijklijn gemaakt om te zien of het resultaat binnen het bereik van de ijklijn ligt. Controlemonsters voor het betrouwbaarheidsinterval.  

Slide 3 - Diapositive

Wat is het doel van de tweedelijnscontrole bij de uitvoering van een proces?
A
Het controleren of het uitgevoerde proces voldoet aan de gestelde kwaliteitsnormen en het identificeren van afwijkingen
B
Het uitvoeren van dezelfde handelingen als de medewerker die het proces heeft uitgevoerd om te controleren of de resultaten consistent zijn
C
Het verzamelen van extra monsters voor analyse om de nauwkeurigheid van de metingen te verbeteren
D
Het verifiëren of de medewerker de juiste procedures en documentatie heeft gevolgd tijdens de uitvoering van het proces

Slide 4 - Quiz

Toelichting: Uitvoering door een medewerker. Controleprocedure door bijvoorbeeld een eerder geanalyseerd monster mee te nemen.  

Slide 5 - Diapositive

Door wie wordt een derdelijnscontrole uitgevoerd?
A
Een extern bedrijf
B
Door hetzelfde bedrijf

Slide 6 - Quiz

Toelichting: een extern bedrijf controleert of de uitkomst hetzelfde is als van het bedrijf waar het monster van komt.

Slide 7 - Diapositive

Wat controleer je bij de juistheid?
A
Hoe betrouwbaar je werkt
B
Hoe dicht je bij de bekende waarde ligt.
C
Hoe nauwkeurig je werkt
D
hoe dicht je bij de werkelijke waarde ligt

Slide 8 - Quiz

Toelichting: Je controleert hiermee hoe nauwkeurig je de handelingen hebt uitgevoerd en hoe dicht je bij de werkelijke waarde in de buurt ligt. 

Slide 9 - Diapositive

Waar wordt precisie van een bepaling mee vastgesteld?
A
Duploverschillen
B
2SD-grens
C
Controlemonster
D
Steriliteitscontrole

Slide 10 - Quiz

Toelichting: Precisie zegt iets over de reproduceerbaarheid van een bepaling deze wordt vastgesteld aan de hand van een controle monster (CM) en duplowaarden bepalingen. (afwijking van 5%). Een hoge precisie betekent dat er weinig variatie is tussen de metingen. 

Slide 11 - Diapositive

Welke factor draagt met name bij aan de breedte van het referentiewaarden-interval in laboratoriumuitslagen?
A
Toevallige fouten tijdens de analyse (analytische variatie)
B
Systematische fouten tijdens de analyse (analytische variatie)
C
Biologische variatie tussen en binnen personen
D
Technische limieten van de meetapparatuur

Slide 12 - Quiz

Toelichting:
De breedte van het referentiewaarden-interval wordt voornamelijk bepaald door biologische variatie. Deze variatie omvat natuurlijke verschillen in concentraties van stoffen bij een individu (binnen-persoon variatie) en tussen verschillende individuen (tussen-persoon variatie). Dit kan veroorzaakt worden door:
Leeftijd en geslacht: Verschillen in stofwisselingsprocessen of hormonale niveaus.
Nuchtere staat, stress of aandoeningen: Deze kunnen de concentraties van biomoleculen beïnvloeden.
24-uurs ritme: Bijvoorbeeld schommelingen in ijzerwaarden afhankelijk van het moment van de dag.
Menstruele cyclus en zwangerschap: Hormonale veranderingen kunnen concentraties beïnvloeden.
Hoewel analytische variatie (toevallige en systematische fouten) ook een rol speelt in de precisie van metingen, is deze in moderne laboratoria doorgaans klein en heeft het een minimale invloed op de breedte van het referentiewaarden-interval. Dit interval weerspiegelt vooral de natuurlijke biologische verschillen in een populatie.

Slide 13 - Diapositive

Wat kan een systematische fout veroorzaken?
A
Onjuiste meetmethodes
B
Fout in het meetinstrument
C
Fout in data verwerking
D
A,B en C zijn juist

Slide 14 - Quiz

Toelichting: Dit zijn nauwkeurige waarden maar liggen niet dicht bij de werkelijke waarde (hoge precisie – Lage juistheid) 

Slide 15 - Diapositive

Welke van de volgende uitspraken over de standaarddeviatie en de variatiecoëfficiënt in een controlekaart is correct?
A
De standaarddeviatie wordt gebruikt om de spreiding van meetwaarden te bepalen, terwijl de variatiecoëfficiënt de relatieve variabiliteit in percentage weergeeft.
B
De standaarddeviatie geeft de gemiddelde meetwaarde aan, terwijl de variatiecoëfficiënt de afwijking rond het gemiddelde in absolute termen meet.
C
Een lage standaarddeviatie wijst op een grote spreiding van de data, terwijl een hoge variatiecoëfficiënt wijst op een consistente meetreeks.
D
Controlekaarten worden uitsluitend gebruikt om de gemiddelde meetwaarde te monitoren, niet om de standaarddeviatie of variatiecoëfficiënt te controleren.

Slide 16 - Quiz

Toelichting: Een controlekaart is een grafisch hulpmiddel dat in laboratoria of kwaliteitscontrole wordt gebruikt om de consistentie van meetwaarden te monitoren en afwijkingen te identificeren. Bij gebruik van de standaarddeviatie en de variatiecoëfficiënt kan een controlekaart inzicht geven in de precisie en variabiliteit van metingen over de tijd.

Slide 17 - Diapositive

Wat betekent het wanneer een punt buiten de controlegrenzen(uitschieter) van een controlekaart valt?
A
Het proces is onder controle
B
Er is mogelijk een verstoring in het proces
C
Het proces moet onmiddellijk worden stopgezet
D
De uitschieter is normaal

Slide 18 - Quiz

toelichting: Een uitschieter in een controlekaart verwijst naar een waarde dat significant afwijkt van de normale variatie van de andere waarden. 


Slide 19 - Diapositive

De breedte van de referentiewaarden hangt voornamelijk af van:
A
De gemiddelde leefstijl van de bevolking.
B
De mogelijke biologische variaties tussen individuen.

Slide 20 - Quiz

Toelichting: Referentiewaarden worden vastgesteld op basis van de natuurlijke variaties in biologische processen tussen gezonde individuen, niet alleen de levensstijl of gemiddelde factoren van de bevolking.

Slide 21 - Diapositive

Wat is het doel van een controlemonster?
A
Om de apparatuur te kalibreren.
B
Om de betrouwbaarheid van de meting te controleren.
C
Om te controleren of de bepaling juist is uitgevoerd.
D
Om de referentiewaarden vast te stellen.

Slide 22 - Quiz

Toelichting: Een controlemonster heeft een bekende samenstelling en wordt gebruikt om te controleren of de meting correct en betrouwbaar is uitgevoerd, zodat eventuele fouten in de analyse/apparatuur kunnen worden opgespoord.

Slide 23 - Diapositive

stellingen 

Slide 24 - Diapositive

2 stellingen

I Een hoge precisie betekent dat er weinig variatie is tussen de metingen.

II Een hoge precisie betekent dat er veel variatie is tussen de metingen
A
Stelling I is juist
B
Stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 25 - Quiz

I. Een hoge breedte van referentiewaarden betekent dat er veel variatie is tussen gezonde individuen.
II. Een hoge breedte van referentiewaarden betekent dat er weinig variatie is tussen gezonde individuen.
A
Stelling I is juist
B
Stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 26 - Quiz

Hebben we hier te maken met een hoge of lage precisie?

Slide 27 - Question ouverte

I. De 1e lijnscontrole betreft het uitvoeren van initiële tests om afwijkingen in de gezondheidsstatus van een individu te identificeren.

II. De 1e lijnscontrole is een specialistische diagnostische stap, vaak uitgevoerd door artsen, om specifieke ziekten vast te stellen.
A
Beide stellingen zijn juist
B
Beide stellingen zijn onjuist
C
Stelling II is juist
D
Stelling I is juist

Slide 28 - Quiz

I. De juistheid van referentiewaarden betekent hoe dicht de metingen bij de werkelijke waarde liggen.
II. De juistheid van referentiewaarden betekent hoe consistent de metingen zijn tussen verschillende tests.
A
Beide stellingen zijn juist
B
Beide stellingen zijn onjuist
C
Stelling II is juist
D
Stelling I is juist

Slide 29 - Quiz

Stelling I: De controlekaart met de variatiecoëfficiënt is geschikt voor het bewaken van processen waarbij zowel de gemiddelde waarde als de standaarddeviatie variëren.

Stelling II: Het gebruik van de variatiecoëfficiënt in een controlekaart is vooral nuttig wanneer de procesgegevens een constante standaarddeviatie hebben, ongeacht het niveau van het gemiddelde.
A
Beide stellingen zijn juist
B
Beide stellingen zijn onjuist
C
Stelling I is juist
D
Stelling II in juist

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Diapositive