2025-01-14 ISK-G Spellen en Formulier




Het is vandaag ....
Het is vandaag winter.
Het is vandaag ... januari.

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon




Het is vandaag ....
Het is vandaag winter.
Het is vandaag ... januari.

Slide 1 - Diapositive

Lesplan
  1. Overhoring woorden
        Persoonlijke gegevens
    2. Spellen + Opdracht
    3. Een formulier invullen
    4. Zelfstandig werken

Vandaag : Opdracht 5: HUISWERK ->
         Stuur vandaag naar je docent


                 البيانات الشخصية

                 املأ النموذج
|  DISK Thema 1

Slide 2 - Diapositive

Schriftelijke overhoring
Als je klaar bent mag je een boek uit de kast pakken.

Slide 3 - Diapositive

Spellen - Het alfabet
24
Oranje
klinker
Blauw
medeklinker

Slide 4 - Diapositive

Opdracht maken
  • Naam (voornaam en achternaam) spellen
  • Naam opschrijven
  • Woonplaats opschrijven (eventueel spellen)
  • Verjaardag noemen
  • Verjaardag opschrijven

Denk aan hoofdletters!

Slide 5 - Diapositive

Spellen en noteren
Een leerling komt naar het bord

Een andere leerling spelt haar naam

De leerling schrijft de naam op het bord

Slide 6 - Diapositive

Lang of kort?
Lang
Kort

Slide 7 - Diapositive

Het formulier!

Slide 8 - Diapositive

Schrijf de antwoorden
in je schrift
  • Voor wie is het formulier?

  • Wie vult het formulier in?

  • Waarom vult ze dit formulier in?

Een voorbeeld

Slide 9 - Diapositive

Opdracht
Een formulier invullen
Bijvoorbeeld als je ov-kaart kapot is.
Je wilt dan een nieuwe kaart.
Daarvoor moet je een formulier invullen.


Slide 10 - Diapositive

Dit kan ik (een beetje)
  • Ik kan persoonlijke gegevens vragen
  • Ik kan persoonlijke gegevens geven
  • Ik kan spellen
  • Ik kan datums noemen
  • Ik kan datums verstaan

Slide 11 - Diapositive

Zelfstandig werken

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Binnen-buitenkring
Ronde 1: binnekring vraagt:                                Ronde 2: buitenkring vraagt:            
*  Wanneer ben je jarig?                                       *  Wat is je geboortejaar?
B geeft antwoord:                                                   Binnenkring geeft antwoord:
*  Ik ben op ..... jarig.                                               *  Ik ben in ..... geboren.


Slide 14 - Diapositive

Kalender
zie taalcompleet

  • Welke datum is het vandaag? 
       Het is vandaag ...
  • Welke dag is 12 januari. 
       12 Januari is  een  ... dag
  • Wanneer is het weekend?
       Het is weekend op ... en ...
Agenda
  • dag
  •  week
  • weekend
  • maand
  • jaar

Slide 15 - Diapositive

Als je klaar bent:

Slide 16 - Diapositive

Vandaag en morgen
Weet je het nog? 
eergisteren
gisteren
vandaag
morgen
overmorgen

Slide 17 - Diapositive

Praat samen over de agenda. Wat doe je met een agenda? Wat schrijf je er wel in en wat niet?
Herhaal ook de dagen van de week, tijden, maanden en data.

Slide 18 - Diapositive

Vragen stellen in tweetallen
Wanneer ...
  • wanneer ben jij jarig? - ik ben op [datum] [maand] jarig
  • wanneer begint de voorjaarsvakantie? - de voorjaarsvakantie begint op [datum] [maand]
  • wanneer moet je daarna weer naar school? - ik moet op [datum] [dag] weer naar school

Slide 19 - Diapositive

Een maand heeft 4 weken.
Een week heeft 7 dagen.
Een dag heeft 24 uur.
Een uur heeft 60 minuten.
Een minuut heeft 60 seconden.

Slide 20 - Diapositive

Hoe lang
Vraagt naar
een periode van tijd
secondes, minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren

Hoe lang kan jij je adem inhouden? 
Hoe lang moet jij fietsen naar school? 

Slide 21 - Diapositive

Eenheden van tijd
1 millennium = 1.000 jaren
1 eeuw        = 100 jaren
1 jaar         = 4 kwartalen
1 jaar         = 12 maanden
1 jaar         = 52 weken
1 jaar         = 365 of 366 dagen
1 kwartaal   = 3 maanden

1 week = 7 dagen
1 dag = 24 uren
1 dag = 1 etmaal
1 uur = 60 minuten
1 uur = 4 kwartier
1 kwartier = 15 minuten
1 minuut = 60 seconden

Slide 22 - Diapositive

Zet in de goede volgorde:
overmorgen - gisteren - vandaag - morgen - eergisteren

Slide 23 - Question ouverte